ECLI:NL:HR:2017:77

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 januari 2017
Publicatiedatum
26 januari 2017
Zaaknummer
15/03562
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over BPM-heffing bij registratie van in het buitenland aangekochte auto

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 januari 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de heffing van belasting van personenauto's en motorrijwielen (BPM) bij de registratie van een in het buitenland aangekochte, gebruikte auto. De Staatssecretaris van Financiën had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 26 juni 2015, waarin het Hof de belastingaanslagen had beoordeeld. De zaak betreft de bepaling van de hoogte van de afschrijving van de historische nieuwprijs van de auto, waarbij de prijs die een handelaar aan een particulier betaalt voor gelijksoortige in Nederland geregistreerde personenauto's ('marge-auto') als uitgangspunt wordt genomen.

De Hoge Raad heeft de middelen van de Staatssecretaris verworpen. Het eerste middel faalde op de gronden die zijn vermeld in een eerder arrest van de Hoge Raad, terwijl het tweede middel niet tot cassatie kon leiden omdat het geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling aan de orde stelde. De Hoge Raad heeft de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van het geding in cassatie, vastgesteld op € 742,50 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit arrest is openbaar uitgesproken en de uitspraak van het Hof is aan het arrest gehecht.

Uitspraak

27 januari 2017
nr. 15/03562
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
de Staatssecretaris van Financiëntegen de uitspraak van het
Gerechtshof Den Haagvan 26 juni 2015, nrs. BK‑14/00771 tot en met BK‑14/00831, op het hoger van de Inspecteur en het incidentele hoger beroep van
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nrs. SGR 12/6733, SGR 12/6827, SGR 12/6828, SGR 12/6845, SGR 12/6846, SGR 12/6847, SGR 12/6849, SGR 12/6850, SGR 12/6851, SGR 12/6855, SGR 12/6857, SGR 12/6858, SGR 12/6859, SGR 12/6861, SGR 12/6862, SGR 12/6864, SGR 12/6867, SGR 12/6868, SGR 12/6888, SGR 12/6935, SGR 12/6938, SGR 12/6942, SGR 12/6944, SGR 12/6948, SGR 12/6959, SGR 12/6960, SGR 12/6961, SGR 12/6973, SGR 12/7001 tot en met SGR 12/7006, SGR 12/7008 tot en met SGR 12/7014, SGR 12/7016, SGR 12/7017 tot en met SGR 12/7025, SGR 12/7027, SGR 12/7028, SGR 12/7030, SGR 12/7036, SGR 12/7038, SGR 12/7042, SGR 12/7044 SGR 12/7046, SGR 12/7047 en SGR 12/7049) betreffende 61 maal door belanghebbende op aangifte voldane bedragen aan belasting van personenauto's en motorrijwielen. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal C.M. Ettema heeft op 6 april 2016 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie (ECLI:NL:PHR:2016:223).
Zowel de Staatssecretaris als belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd. Voor zover vorenbedoelde reactie van de zijde van belanghebbende klachten bevat tegen ’s Hofs beslissing met betrekking tot de rente, slaat de Hoge Raad daarop geen acht, aangezien belanghebbende geen principaal beroep in cassatie heeft ingesteld en de klachten evenmin heeft aangevoerd binnen de termijn waarbinnen incidenteel beroep in cassatie kon worden ingesteld.

2.Beoordeling van de middelen

2.1.
Middel I faalt op de gronden die zijn vermeld in het heden in de zaak met nummer 15/02273 uitgesproken arrest van de Hoge Raad, waarvan een geanonimiseerd afschrift aan dit arrest is gehecht.
2.2.
Middel II kan evenmin tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Proceskosten

De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaak met nummer 15/03561 met de onderhavige zaak samenhangt in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie ongegrond, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op de helft van € 1485, derhalve € 742,50, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt, P.M.F. Van Loon, L.F. van Kalmthout en M.E. van Hilten, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2017.
Van de Staatssecretaris van Financiën wordt een griffierecht geheven van € 497.