3.1In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [verweerster] is op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats] (Turkije) geboren. Haar biologische ouders zijn [betrokkene 1] en [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 1] respectievelijk [betrokkene 2] ).
(ii) De geboorteaangifte van [verweerster] is gedaan door haar grootvader, [betrokkene 3] (hierna: [betrokkene 3] ), die daarbij heeft vermeld dat hij de vader is van [verweerster] en dat zijn echtgenote, [betrokkene 4] (hierna: [betrokkene 4] ), de moeder is van [verweerster] .
(iii) [betrokkene 2] heeft zich op 21 september 1990 in Nederland laten inschrijven in de gemeente Amersfoort. Op 5 november 1992 is zij op het Turkse consulaat in Deventer in het huwelijk getreden met [betrokkene 1] . Bij uitspraak van 26 juni 1996 heeft de rechtbank te Karaman echtscheiding tussen [betrokkene 2] en [betrokkene 1] uitgesproken.
(iv) Bij uitspraak van 16 oktober 1995 heeft een rechtbank in Turkije op verzoek van [betrokkene 1] – met [betrokkene 2] als gevoegde partij – vastgesteld dat niet [betrokkene 3] en [betrokkene 4] , maar [betrokkene 1] en [betrokkene 2] de ouders van [verweerster] zijn, en heeft die rechtbank met die vaststelling de registratie van [verweerster] onder de naam van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] in het bevolkingsregister aanvaard.
(v) Aan [betrokkene 3] en [betrokkene 4] is bij Koninklijk Besluit van 18 oktober 1995 het Nederlanderschap verleend. Bij dit besluit is tevens bepaald dat het Nederlanderschap is onthouden aan de minderjarige kinderen aan wie geen verblijf voor onbepaalde tijd in Nederland, onderscheidenlijk de Nederlandse Antillen en Aruba is toegestaan.
(vi) [betrokkene 2] verkreeg het Nederlanderschap bij Koninklijk Besluit van 13 maart 1996. Daarbij is tevens bepaald dat het Nederlanderschap is onthouden aan de minderjarige kinderen aan wie geen verblijf voor onbepaalde tijd in Nederland, onderscheidenlijk de Nederlandse Antillen en Aruba is toegestaan.
(vii) [verweerster] stond van 12 augustus 1991 tot 20 februari 2013 ingeschreven in Nederland.
(viii)Op 29 december 2010 is [verweerster] in Turkije in het huwelijk getreden met [betrokkene 5] .
(ix) Op 17 januari 2011 heeft [verweerster] zich gemeld bij de balie van de gemeente Amersfoort om haar in Turkije gesloten huwelijk te laten inschrijven. Gebleken is dat de oudergegevens van [verweerster] zoals die in haar paspoort worden vermeld, afwijken van de gegevens in de Turkse basisadministratie.
(x) Bij beschikking van 4 mei 2011 heeft het college van B&W van de gemeente Amersfoort geweigerd het huwelijk van [verweerster] in te schrijven en daarmee haar persoonsgegevens te wijzigen in de (toenmalige) Gemeentelijke Basisadministratie (hierna: GBA). [verweerster] heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
(xi) Bij brief van 3 januari 2013 heeft de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie aan de gemeente Amersfoort kenbaar gemaakt dat [verweerster] niet heeft gedeeld in de naturalisatiebesluiten van haar grootouders ( [betrokkene 3] en [betrokkene 4] ), noch in die van haar moeder ( [betrokkene 2] ). Redengevend achtte de staatssecretaris dat [betrokkene 3] en [betrokkene 4] nimmer de juridische ouders van [verweerster] zijn geweest in de zin van art. 1 onder c en d Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: RWN).
(xii) Bij brief van 9 januari 2013 heeft het college van B&W van de gemeente Amersfoort aan [verweerster] meegedeeld dat zij de oudergegevens in de GBA zal aanpassen in overeenstemming met de werkelijkheid. Tevens is meegedeeld dat dit gevolgen heeft voor haar nationaliteit en dat het college voornemens is uit de GBA te verwijderen dat [verweerster] de Nederlandse nationaliteit heeft.
(xiii) Bij brief van 3 februari 2013 heeft het college van B&W van de gemeente Amersfoort het (hiervoor onder (x) vermelde) bezwaar van [verweerster] tegen de weigering haar persoonsgegevens in de GBA te wijzigen, gegrond verklaard. Het besluit is herzien en de persoonsgegevens van [verweerster] zijn alsnog gewijzigd conform de werkelijkheid.
(xiv) Blijkens de GBA is bij besluit van 20 februari 2013 uit de GBA verwijderd dat [verweerster] de Nederlandse nationaliteit heeft. De GBA bevat derhalve alleen de vermelding van [verweersters] Turkse nationaliteit.
3.2.1In dit geding heeft [verweerster] op de voet van art. 17 lid 1 RWN verzocht dat wordt vastgesteld dat zij in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit. Zij heeft daartoe aangevoerd dat zij weliswaar niet heeft gedeeld in de (hiervoor in 3.1 onder (v) vermelde) naturalisatie van haar grootouders ( [betrokkene 3] en [betrokkene 4] ), maar wel in de (hiervoor in 3.1 onder (vi) vermelde) naturalisatie van haar (biologische) moeder [betrokkene 2] . [verweerster] verbleef ten tijde van laatstgenoemde naturalisatie rechtmatig in Nederland, terwijl haar verblijf voor onbepaalde tijd in Nederland op dat moment niet ter discussie stond, aldus [verweerster] .
3.2.2De rechtbank heeft vastgesteld dat [verweerster] vanaf 13 maart 1996 in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit, en heeft daartoe, voor zover in cassatie van belang, als volgt overwogen.
In geschil is of [verweerster] op 13 maart 1996 is meegenaturaliseerd met haar moeder ( [betrokkene 2] ). Daartoe moet worden beoordeeld of [verweerster] , dochter van [betrokkene 2] en destijds minderjarig, op dat moment verblijf voor onbepaalde tijd in Nederland was toegestaan. (rov. 4.1)
Gelet op de formulering van het (hiervoor in 3.1 onder (v) genoemde) Koninklijk Besluit van 18 oktober 1995, waarin aan [betrokkene 3] en [betrokkene 4] het Nederlanderschap is verleend, moet ervan worden uitgegaan dat op dat moment aan [verweerster] vanwege haar verblijf in het gezin van haar veronderstelde ouders verblijf voor onbepaalde duur in Nederland was toegestaan op grond van art. 10 lid 2 Vreemdelingenwet (oud) (hierna: Vw (oud)) in verbinding met art. 47 Vreemdelingenbesluit (oud) (hierna: Vb (oud)) en de destijds geldende Vreemdelingencirculaire 1982 (hierna: Vc). Niet in geschil is dat [verweerster] feitelijk behoorde tot het gezin van [betrokkene 3] en [betrokkene 4] , dat [betrokkene 3] en [betrokkene 4] in Nederland wonende Nederlanders waren en dat [verweerster] ten minste een jaar als zodanig in Nederland woonde. Uit het feit dat aan [verweerster] in die periode verblijf voor onbepaalde tijd was toegestaan, kan worden geconcludeerd dat zij toen ook houder was van een vergunning tot verblijf. (rov. 4.7)
Dat achteraf is gebleken dat [verweerster] niet de dochter, maar de kleindochter van [betrokkene 3] en [betrokkene 4] is, brengt in deze omstandigheden geen verandering. Voor het verblijfsrecht was destijds niet vereist dat [verweerster] was geboren uit het huwelijk van degene van wie het verblijfsrecht afhankelijk was, namelijk [betrokkene 3] en [betrokkene 4] . Gelet op het overgangsrecht behorend bij het Koninklijk Besluit van 30 december 1993 (Stb. 1994, 8), waarbij art. 47 Vb (oud) vervallen is verklaard, behield [verweerster] haar op grond van laatstgenoemde bepaling verkregen verblijfsrecht. Een vergunning tot verblijf kon, overeenkomstig het bepaalde in art. 12, aanhef en onder a, Vw (oud), worden ingetrokken, indien een vreemdeling onjuiste gegevens had verstrekt die hadden geleid tot het verlenen van de vergunning. Een dergelijke intrekking of een intrekking van de verblijfsvergunning op andere gronden is echter door de IND niet gesteld en daarvan is ook niet gebleken, ook niet nadat de fraude aan het licht is gekomen. (rov. 4.8)
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat aan [verweerster] ook ten tijde van het naturalisatiebesluit van haar moeder op 13 maart 1996 verblijf voor onbepaalde tijd in Nederland was toegestaan. Dit heeft tot gevolg dat [verweerster] op 13 maart 1996 als minderjarige met haar moeder is meegenaturaliseerd en dat zij vanaf die datum in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit. (rov. 4.9)