6.2Nadat de Note is voldaan, kan ieder der Partijen haar eigen Vordering opeisbaar maken door een schriftelijke mededeling te doen aan de andere partij, met dien verstande dat de respectieve Vordering slechts opeisbaar is op een termijn van zes (6) maanden na datum van ontvangst van die mededeling.”
(viii) De beurskoers van de aandelen SnackTime laat de volgende negatieve ontwikkeling zien:
- 21 september 2010 (de dag van de SnackTime-transactie): 150 pence;
- 24 maart 2011 (de dag van de Transactie en de Leningsovereenkomst): 109,5 pence;
- 1 april 2011 (de dag van opeisbaarheid van de Note): 109,5 pence en
- 5 maart 2013 (vlak voor de comparitie van partijen): 8 pence.
(ix) Bij brief van 1 juni 2011 aan Weaver, [eiser 4] en [eiser 5] heeft Alstonville verklaard de Transactie buitengerechtelijk te vernietigen.
(x) Bij brief van 29 juni 2011 aan Weaver, Vendia, PPF, [eiser 4] en [eiser 5] heeft Alstonville verklaard de Leningsovereenkomst buitengerechtelijk te vernietigen.
(xi) Tropical heeft bij brieven van 30 augustus 2011 aan Weaver, Vendia, PPF, [eiser 4] en [eiser 5] verklaard de Transactie en de Leningsovereenkomst buitengerechtelijk te vernietigen.
3.2.1Alstonville c.s. hebben in dit geding – voor zover in cassatie van belang – gevorderd:
“A. veroordeling van Weaver tot betaling van € 1.459.503,81, vermeerderd met de overeengekomen rente van 6% vanaf 25 mei 2007;
(…)
C. een verklaring voor recht dat de Transactie op 1 juni 2011 buitengerechtelijk is vernietigd;
D. een verklaring voor recht dat de Leningsovereenkomst, althans art. 6 daarvan, op 29 juni 2011 buitengerechtelijk is vernietigd;
(…)”.
3.2.2De rechtbank heeft Weaver veroordeeld tot betaling aan Alstonville van € 1.465.925,81 vermeerderd met 6% rente per jaar over € 1.459.503,81 met ingang van 25 mei 2007 tot aan de dag der voldoening (vordering A). Daarnaast heeft de rechtbank voor recht verklaard dat de tussen Weaver, PPF en Vendia op 25 maart 2011 gesloten overeenkomst (de Transactie) op 1 juni 2011 buitengerechtelijk is vernietigd en dat de tussen Weaver en Vendia op 25 maart 2011 gesloten Leningsovereenkomst op 29 juni 2011 buitengerechtelijk is vernietigd (vorderingen C en D). De rechtbank heeft iedere verdere beslissing aangehouden.
3.2.3Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en de zaak naar de rechtbank teruggewezen voor voortprocederen. Daaraan heeft het hof – voor zover in cassatie van belang – het volgende ten grondslag gelegd.
Wat betreft de vraag of Weaver c.s., door het sluiten van de Transactie en de Leningsovereenkomst (door het hof en hierna samen genoemd: de Interne Herstructurering), Alstonville hebben benadeeld in haar mogelijkheden verhaal te nemen op het vermogen van Weaver, heeft het hof overwogen:
“3.15 Vaststaat dat de Interne Herstructurering feitelijk tot gevolg heeft gehad dat het vermogen van Weaver is teruggebracht tot 1 euro. Weliswaar heeft Weaver tevens een vordering op PPF maar de waarde daarvan is afhankelijk van toekomstige dividenden van Vendia (mogelijk zelfs uit te keren in aandelen). Bovendien is in de leningsovereenkomst de opeisbaarheid daarvan uitgesteld totdat aan de verplichtingen uit de Note is voldaan. Een eventueel beslag op die vordering zou dus niets opleveren. Het is dan ook evident dat de mogelijkheden van verhaal voor Alstonville op het vermogen van Weaver als gevolg van de Interne Herstructurering vrijwel nihil zijn geworden.”
Het hof vervolgt dat Alstonville zich zonder de Interne Herstructurering had kunnen verhalen op het vermogen van Weaver, bestaande uit aandelen Vendia – welke vennootschap op dat moment beschikte over aandelen SnackTime met een geschatte waarde van bijna GBP 6 miljoen. Alstonville heeft gesteld dat dit ruim toereikend was voor de resterende koopsom, zelfs als daarin de lock up-verplichting wordt verdisconteerd. Weaver c.s. hebben dit onvoldoende weersproken, zodat de benadeling vaststaat. (rov. 3.16) Weaver c.s. hadden wetenschap van de benadeling, nu de Interne Herstructurering als enig doel had te voorkomen dat Alstonville haar vordering uit hoofde van de Note daadwerkelijk zou gaan verhalen op het vermogen van Weaver, bestaande uit haar aandelen in Vendia
(rov. 3.17).
3.3.1Onderdeel 2.1 klaagt dat onbegrijpelijk is dat het hof in zijn hiervoor (in 3.2.3) geciteerde rov. 3.15 heeft overwogen dat de opeisbaarheid van de vordering van Weaver op PPF in de Leningsovereenkomst is uitgesteld totdat aan de verplichtingen onder de Note is voldaan. Volgens het onderdeel heeft de betrokken bepaling in de Leningsovereenkomst geen betrekking op de vordering van Weaver op PPF (wegens de verkoop van aandelen Vendia bij de Transactie uit 2011), maar op vorderingen van Weaver op Vendia genoemd in de SRPA uit 2007, en hebben Weaver c.s. dit in feitelijke instanties ook aangevoerd.
3.3.2Deze klacht kan bij gebrek aan feitelijke grondslag niet tot cassatie leiden. Het hof heeft, naar aanleiding van de stelling van Weaver c.s. dat geen sprake is geweest van benadeling, in rov. 3.15 de gevolgen van de Interne Herstructurering voor de verhaalsmogelijkheden van Alstonville beoordeeld. Het heeft overwogen dat hetgeen Weaver in ruil voor de aandelen Vendia heeft ontvangen, bestaat uit de koopprijs van 1 euro en een vordering van Weaver op PPF waarvan de waarde afhangt van toekomstige dividenden van Vendia. Gelet hierop en op de oordelen van het hof aan het slot van rov. 3.15 dat een eventueel beslag op de vordering van Weaver op Vendia niets zou opleveren en dat de verhaalsmogelijkheden van Alstonville op het vermogen van Weaver als gevolg van de Interne Herstructurering vrijwel nihil zijn geworden, moet het oordeel van het hof in de derde zin van rov. 3.15 dat “in de leningsovereenkomst de opeisbaarheid daarvan” is uitgesteld totdat aan de verplichtingen uit de Note is voldaan, aldus worden begrepen dat in de Leningsovereenkomst tussen Weaver en Vendia de opeisbaarheid van de vordering van Weaver op Vendia is uitgesteld totdat Weaver de Note heeft voldaan. Anders dan het onderdeel veronderstelt, heeft dat oordeel dus geen betrekking op de opeisbaarheid van een vordering op PPF.
3.3.3Het oordeel van het hof dat de Interne Herstructurering Alstonville heeft benadeeld doordat daarbij een waardevol pakket aandelen werd ingeruild voor een koopsom van 1 euro en een vordering waarvan de waarde mede afhankelijk was van toekomstig dividend – en de daarover te nemen besluiten – terwijl daarbij bovendien de vordering van Weaver op Vendia aan verhaal werd onttrokken, geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en behoefde geen nadere motivering. Hierop stuiten de overige klachten van onderdeel 2 af.