Uitspraak
1.Geding in cassatie
3 Beslissing
24 januari 2017.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beklagprocedure die is ingesteld door een derde, die stelt rechthebbende te zijn van een geldbedrag dat in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar witwassen in beslag is genomen. De Hoge Raad behandelt het cassatieberoep dat is ingesteld tegen een beschikking van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, van 16 november 2015. De klager, geboren in 1957, heeft zijn beklag ingediend met de hulp van zijn advocaat O.H.A. Mo-Ajok uit Amsterdam. De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard moet worden op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad oordeelt dat de klachten die door de klager zijn aangevoerd geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit komt doordat de klager klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, of omdat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad heeft, gehoord de Procureur-Generaal, besloten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak is gedaan op 24 januari 2017, waarbij de beschikking is gegeven door de vice-president en de raadsheren in aanwezigheid van de waarnemend griffier. De beslissing is openbaar uitgesproken.