In deze zaak heeft [X] B.V. (thans: [A] B.V.) beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam, gewezen op 3 juni 2016, nr. 14/00219. Dit hoger beroep was gericht tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nr. AWB 11/5703) die betrekking had op een naheffingsaanslag in de omzetbelasting en een daarbij gegeven boetebeschikking voor de periode van 1 januari 2003 tot en met 31 december 2005. De belanghebbende heeft in cassatie vijf middelen voorgesteld, die door de Staatssecretaris van Financiën zijn bestreden in een verweerschrift. De zaak is toegelicht door de advocaat F.H.H. Sijbers uit Den Haag.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij de Hoge Raad oordeelt dat de middelen geen nadere motivering behoeven, omdat zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Wat betreft de proceskosten heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is uitgesproken in het openbaar op 21 april 2017 door de vice-president en de raadsheren, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier.