ECLI:NL:HR:2017:729

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 april 2017
Publicatiedatum
19 april 2017
Zaaknummer
14/01880
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Uitspraak na prejudiciële beslissing
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over tariefindeling van led-lampen na prejudiciële beslissing van het Hof van Justitie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 april 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de tariefindeling van led-lampen. De zaak betreft een geschil tussen de Staatssecretaris van Financiën en Lemnis Lighting B.V. over de indeling van deze lampen onder de Gecombineerde Nomenclatuur (GN). De Hoge Raad heeft eerder, in een arrest van 6 november 2015, het Hof van Justitie van de Europese Unie gevraagd om een prejudiciële beslissing over de indeling van led-lampen. Het Hof van Justitie heeft op 8 december 2016 geoordeeld dat led-lampen onder post 8543 van de GN moeten worden ingedeeld, en dat de eerdere indeling onder post 8539 een onjuiste rechtsopvatting was.

De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak de middelen van de Staatssecretaris van Financiën gegrond verklaard en het incidentele beroep van Lemnis Lighting B.V. ongegrond verklaard. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam vernietigd en de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De Hoge Raad oordeelde dat de led-lampen correct moeten worden ingedeeld in post 8543 van de GN, zoals het Hof van Justitie heeft aangegeven. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten.

Deze uitspraak is van belang voor de douanerechten en de juiste indeling van goederen in de nomenclatuur, en biedt duidelijkheid over de toepassing van de indelingsregels voor led-lampen.

Uitspraak

21 april 2017
nr. 14/01880bis
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van de
Staatssecretaris van Financiën, alsmede op het incidentele beroep in cassatie van
Lemnis Lighting B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Amsterdamvan 27 februari 2014, nrs. 12/00461, 12/00462 en 12/00463, na beantwoording van de door de Hoge Raad bij een arrest aan het Hof van Justitie van de Europese Unie gestelde vragen.

1.Geding in cassatie

Voor een overzicht van het geding in cassatie tot aan het door de Hoge Raad in dit geding gewezen arrest van 6 november 2015, nr. 14/01880, ECLI:NL:HR:2015:3221, BNB 2016/151, wordt verwezen naar dat arrest, waarbij de Hoge Raad aan het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft verzocht een prejudiciële beslissing te geven over de in dat arrest geformuleerde vragen.
Bij arrest van 8 december 2016, Lemnis Lighting B.V., C-600/15, ECLI:EU:C:2016:937, heeft het Hof van Justitie, uitspraak doende op die vragen, voor recht verklaard:
“De gecombineerde nomenclatuur van bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1214/2007 van de Commissie van 20 september 2007, moet aldus worden uitgelegd dat goederen als de in het hoofdgeding aan de orde zijnde luminescentiediode-lampen, onder voorbehoud van de beoordeling door de verwijzende rechter van alle feitelijke gegevens waarover hij beschikt, onder post 8543 van deze nomenclatuur vallen.”
Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, schriftelijk gereageerd op dit arrest.
2. Nadere beoordeling van de in het principale en in het incidentele beroep voorgestelde middelen
2.1.
Uit het hiervoor in onderdeel 1 vermelde arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie volgt dat de led-lampen moeten worden ingedeeld in post 8543 van de Gecombineerde Nomenclatuur (hierna: de GN). Het oordeel van het Hof dat de led-lampen met toepassing van algemene indelingsregel 4 van de GN moeten worden ingedeeld in post 8539 van de GN geeft derhalve blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het in het principale beroep voorgestelde middel slaagt en de in het incidentele beroep voorgestelde middelen 4 en 5 falen.
2.2.
Gelet op hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 4.2 van het hiervoor in onderdeel 1 vermelde arrest van de Hoge Raad, falen ook de in het incidentele beroep voorgestelde middelen 1, 2 en 3.
2.3.
Gelet op hetgeen hiervoor in 2.1 is overwogen, kan ’s Hof uitspraak niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het incidentele beroep in cassatie van belanghebbende ongegrond,
verklaart het principale beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, en
bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt, P.M.F. van Loon, M.A. Fierstra en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 21 april 2017.