Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Slotsom
4.Beslissing
18 april 2017.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarbij de betrokkene werd veroordeeld voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. Het hof had het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 16.556,-, gebaseerd op de oogst van 394 hennepplanten die in de woning van de betrokkene waren aangetroffen. De Hoge Raad oordeelt dat de schatting van het hof niet voldoende is onderbouwd, omdat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat daadwerkelijk 394 hennepplanten zijn geoogst. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling.
De zaak is van belang voor de beoordeling van de schatting van wederrechtelijk verkregen voordeel in het kader van de Opiumwet. De Hoge Raad benadrukt dat de schatting van het voordeel moet zijn gebaseerd op concrete en verifieerbare gegevens. In dit geval was de schatting van het hof onvoldoende onderbouwd, omdat niet kon worden vastgesteld dat de aangetroffen hennepplanten ook daadwerkelijk waren geoogst. De Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak en terugwijzing, wat door de Hoge Raad werd gevolgd. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan op 18 april 2017.