Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de geldigheid van de dagaanzegging
3.Beslissing
18 april 2017.
Hoge Raad
Op 18 april 2017 heeft de Hoge Raad der Nederlanden een rolbeslissing genomen in een cassatiezaak die betrekking heeft op een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, gedateerd 16 september 2015. De zaak is geregistreerd onder nummer H-4/15 en betreft een beroep in cassatie ingesteld door de verdachte, geboren in 1972. De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd dat de uitreiking van de aanzegging, zoals bedoeld in artikel 435 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), niet op rechtsgeldige wijze heeft plaatsgevonden. Dit heeft geleid tot de beslissing dat de zaak van de rol moet worden gevoerd, zodat de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad een nieuwe dagaanzegging voor de behandeling van het cassatieberoep kan doen uitgaan.
De conclusie van de Advocaat-Generaal bevat een uitvoerige verhandeling over de betekening van de aanzegging in de Koninkrijkslanden Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de rolbeslissing noodzakelijk is om de procedure correct voort te zetten. De Enkelvoudige Kamer van de Hoge Raad heeft de zaak van de rol gevoerd, waarbij de vice-president A.J.A. van Dorst de beslissing heeft gewezen in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz. Deze rolbeslissing is openbaar uitgesproken, wat de transparantie van de rechtspraak waarborgt.