Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer in het bestreden arrest als volgt samengevat en verworpen:
"Ter terechtzitting van het hof heeft de raadsman bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging verklaard dient te worden nu gehandeld is in strijd met de Aanwijzing Intellectuele Eigendomsfraude (2005A022).
Uit de aanwijzing blijkt dat het uitgangspunt van het openbaar ministerie bij de bestrijding van inbreuken op intellectuele-eigendomsrechten in beginsel civielrechtelijke handhaving door de rechthebbende zelf is.
De hierop in de aanwijzing geformuleerde uitzonderingen zijn in casu niet van toepassing waardoor verdachte voor deze zaak volgens de verdediging niet strafrechtelijk vervolgd had mogen worden.
Het hof overweegt als volgt.
Anders dan is bepleit acht het hof de door het openbaar ministerie ingestelde vervolging van verdachte niet in strijd met de genoemde Aanwijzing. Deze aanwijzing luidt, voor zover relevant, als volgt:
"Het uitgangspunt van het openbaar ministerie bij de bestrijding van inbreuken op intellectuele-eigendomsrechten is dat in beginsel civielrechtelijke handhaving door de rechthebbende zelf, voorop dient te staan. (...)
Bij intellectuele-eigendomsfraude is echter vaak ook het algemeen belang in het geding. Bij de vraag in welke gevallen het strafrecht voor toepassing in aanmerking komt, moet met name daarbij worden aangeknoopt. Dit impliceert dat het privaatrecht voor die gevallen in beginsel niet het (enige) primaire handhavingssysteem is. Het algemeen belang kan in het geding zijn in de volgende gevallen (niet cumulatief):
• Bedreiging van de volksgezondheid of de veiligheid van de samenleving (...)
• Grootschalige namaak en piraterij, gepleegd in beroep of bedrijf, die de markt verstoren (...)
• Het bestaan van aanwijzingen van betrokkenheid van criminele organisaties of georganiseerde criminaliteit.
• Recidive (...)"
In onderhavig geval is het hof - anders dan de verdediging - van oordeel dat wel één van de in de aanwijzing genoemde uitzonderingen toepassing vindt, te weten de uitzondering getiteld ꞌGrootschalige namaak en piraterij, gepleegd in beroep of bedrijf, die de markt verstoren.ꞌ
Uit het dossier blijkt dat verdachte vaker betrokken is geweest bij de handel in namaakproducten. Zo was dit het geval op 11 november 2012, 24 maart 2013, 13 april 2013 en 31 maart 2013. Verdachte is toen telkens aangetroffen op markten in verschillende plaatsen in Nederland, alwaar hij namaak merk-parfums in aantallen van telkens meer dan 100 stuks verkocht, te koop aanbood, dan wel in voorraad had. In onderhavige zaak gaat het om een soortgelijk feit gepleegd op 31 mei 2013 op een markt in Wommels, waarbij meer dan 100 flesjes namaak merk-parfums in beslag zijn genomen. Verdachte heeft verklaard dat hij deze parfums had ingekocht voor € 15,- per fles en dat hij deze op genoemde markt verkocht voor € 25,- per fles.
Naar het oordeel van het hof blijkt uit de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden, met name de frequentie van de handel, de grote aantallen aangeboden/verkochte/in voorraad gehouden goederen en het kennelijke oogmerk van verdachte om winst te maken, dat verdachtes handel het hobbymatige oversteeg en dat het ging om een bedrijfsmatige uitoefening.
Dit maakt dat verdachtes handel onder de eerdergenoemde uitzondering valt, dat hiermee het algemeen belang in het geding is gekomen en dat derhalve het strafrecht in het kader van de handhaving voor toepassing in aanmerking komt. De strafrechtelijke vervolging in deze zaak is dan ook niet in strijd met de aard en strekking van voornoemde Aanwijzing.
Het verweer van de raadsman wordt verworpen."