ECLI:NL:HR:2017:70

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 januari 2017
Publicatiedatum
24 januari 2017
Zaaknummer
15/04366
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over verbeurdverklaring van geldbedragen in een witwaszaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 januari 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De verdachte, geboren in de Dominicaanse Republiek, was beschuldigd van het witwassen van geldbedragen die in zijn woning waren aangetroffen. Het Hof had vastgesteld dat de verdachte op 1 augustus 2013 in Sint Maarten voorwerpen, te weten geldbedragen van $120.460 en €68.050, voorhanden had, terwijl hij wist dat deze geldbedragen afkomstig waren van enig misdrijf.

De verdachte had in cassatie aangevoerd dat het Hof ten onrechte had vastgesteld dat een gedeelte van de aangetroffen geldbedragen een legale herkomst had. De Hoge Raad oordeelde dat de middelen van de verdachte feitelijke grondslag misten, omdat het Hof op basis van de beschikbare bewijsmiddelen had geconcludeerd dat de verdachte geen aannemelijke verklaring had gegeven voor de herkomst van het geld. De verdachte had verklaard dat het geld afkomstig was uit de verhuur van een woning en een graafmachine, maar het Hof achtte deze verklaringen niet voldoende onderbouwd.

De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte en bevestigde de verbeurdverklaring van de geldbedragen. De uitspraak benadrukt het belang van een concrete en verifieerbare verklaring van de verdachte over de herkomst van aangetroffen contante bedragen, vooral in het kader van witwaspraktijken. De beslissing van de Hoge Raad is een bevestiging van de strikte eisen die aan de bewijsvoering worden gesteld in strafzaken waarbij witwassen aan de orde is.

Uitspraak

24 januari 2017
Strafkamer
nr. S 15/04366 A
MD/IV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, van 16 september 2015, nummer H 80/14, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren in de Dominicaanse Republiek op [geboortedatum] 1965.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft C. Reijntjes-Wendenburg, advocaat te Maastricht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2 Beoordeling van het eerste en het tweede middel
2.1.
Het eerste middel klaagt dat uit de bewijsvoering van het Hof niet kan volgen dat de in de bewezenverklaring genoemde geldbedragen geheel uit enig misdrijf afkomstig waren. Het tweede middel klaagt over de verbeurdverklaring van voornoemde geldbedragen. De middelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard:
"dat hij op 1 augustus 2013 in Sint Maarten, voorwerpen, te weten geldbedragen van $ 120.460,- en € 68.050,- voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat voornoemde geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren van enig misdrijf."
2.2.2.
De bestreden uitspraak houdt het volgende in:
"Bewijsoverwegingen
Nadat er van de DEA informatie was ontvangen dat de woning van de verdachte waarschijnlijk werd gebruikt voor de opslag van drugs, geld en mogelijk wapens, is er bij een daarop volgende huiszoeking verborgen onder het bed in de slaapkamer van de verdachte in tassen een grote hoeveelheid geld, in totaal $ 120.460,00 en EUR 68.050,00 aangetroffen. De dollars waren verpakt in vier pakketten, in folie vacuüm verpakte bundels. De euro's waren in een doorzichtige folie in bundels verpakt. In een kledingkast zijn bovendien drie vuurwapens met scherpe patronen en een patroonhouder aangetroffen. De verdachte heeft verklaard dat het geld en de vuurwapens van hem zijn.
Het Hof is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat het geld onmiddellijk afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf. Het dossier biedt daarvoor onvoldoende aanknopingspunten, terwijl de verdachte heeft verklaard dat het geld een legale herkomst heeft en derhalve heeft ontkend dat het geld afkomstig is van een door hemzelf gepleegd misdrijf.
Dat onder een verdachte aangetroffen contant geld uit enig misdrijf afkomstig is, kan, indien op de grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is. Dat kan het geval zijn indien de verdachte een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen niet weerlegt met een in voldoende mate te controleren verklaring waarvan niet al op voorhand kan worden geoordeeld dat deze hoogst onwaarschijnlijk is. De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden zijn van dien aard dat deze, in onderling verband beschouwd, het vermoeden van witwassen rechtvaardigen. Derhalve mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld, die concreet, enigszins verifieerbaar is en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk. De verdachte heeft een dergelijke verklaring niet gegeven.
In eerste aanleg heeft de verdachte verklaard dat het geld afkomstig was uit de door zijn drie bedrijven gegenereerde inkomsten, uit de verhuur van een woning te Cay Hill , Sint Maarten en uit de verhuur van een graafmachine op Bonaire. In hoger beroep heeft de verdachte ter terechtzitting een andere lezing gegeven. Hij heeft bij die gelegenheid verklaard dat het geld niet afkomstig is van zijn bedrijven, maar uit de verhuur van voornoemde woning te Cay Hill en de graafmachine en voorts uit de verkoop van auto's en juwelen. Hij zou het geld in twee à drie jaar hebben opgespaard.
Uit het dossier kan weliswaar worden afgeleid dat de verdachte inderdaad verhuurinkomsten uit een woning te Cay Hill en de graafmachine in Bonaire heeft verkregen, maar deze inkomsten bieden een ontoereikend onderbouwde verklaring voor het aangetroffen geldbedrag. De verdachte heeft verklaard dat hij $ 1.400,00 per maand aan huurinkomsten ontving en daarvan $ 200,00 aan utiliteitskosten per maand betaalde. De verdachte heeft dit niet concreet kunnen maken. Uit de in de auto van de verdachte aangetroffen kwitanties blijkt dat de gemiddelde maandelijkse huurinkomsten niet meer dan $ 1.000,00 bedroegen inclusief utiliteitskosten, terwijl uit de administratie niet afgeleid kan worden dat elke maand huur werd ontvangen. Daarnaast blijkt uit in beslag genomen kwitanties voor betalingen aan het elektriciteitsbedrijf dat de verdachte gemiddeld $ 320,30 per maand aan utiliteitskosten betaalde voor de woning (proces-verbaal van relaas en bevindingen met documentcode 1409180800.AMb met bijbehorende processen-verbaal). Zonder rekening te houden met door de verdachte betaalde "land lease" kosten en uitgaande van drie volle jaren, heeft de verdachte gedurende drie jaar niet meer dan $ 24.480,00 ((1000 - 320) x 36 maanden) kunnen sparen uit hoofde van huurinkomsten van de woning te Cay Hill .
De verdachte heeft voorts verklaard dat hij sinds augustus 2011 maandelijks $ 3.000,00 voor de graafmachine in Bonaire heeft ontvangen. Ook getuige [getuige] heeft verklaard dat hij $ 3.000,00 per maand voor de graafmachine heeft betaald aan de verdachte, evenwel zonder een periode te noemen. De verdachte heeft echter niet verduidelijkt hoe hij het geld vanuit Bonaire contant heeft kunnen ontvangen. De reisbewegingen van de verdachte zijn onderzocht, maar duiden niet op frequente reizen naar Bonaire. Het Hof acht de verklaring op dit punt dan ook niet voldoende concreet en verifieerbaar. Echter, ook al zou uitgegaan worden van de juistheid van de verklaring van de verdachte, dan zou de verdachte gedurende de periode augustus 2011 t/m juli 2013 $ 72.000,00 aan huurinkomsten van de graafmachine hebben ontvangen, zonder daarbij nog rekening te houden met de door hem gedane investeringen in de graafmachine.
Indien de hiervoor genoemde inkomsten worden opgeteld (nog steeds uitgaande van de juistheid van de verklaring van de verdachte met betrekking tot de graafmachine), komt het Hof uit op een bedrag van $ 96.480,00, terwijl er veel meer geld (meer dan het dubbele) in de woning is aangetroffen. De verdachte heeft weliswaar ook verklaard dat het gespaarde geld mede was opgebouwd uit inkomsten die hij heeft ontvangen uit de verkoop van auto's en juwelen, maar de verdachte is daarover niet concreet geweest en heeft verklaard nooit enige kwitantie of ander document te hebben bewaard. Het Hof acht de verklaring op dit punt dan ook niet concreet en niet verifieerbaar.
De verdachte heeft bovendien geen aannemelijke verklaring gegeven voor de aanwezigheid van het contante geld in zijn woning. Hij heeft in dit verband wel verklaard dat hij het geld in huis bewaarde omdat hij het geld wilde investeren in één van zijn bedrijven, [A] N.V., maar het Hof acht ook deze uitleg onvoldoende concreet, niet verifieerbaar en hoogst onwaarschijnlijk. Te meer daar uit het dossier blijkt dat de verdachte bankrekeningen aanhield op zijn eigen naam en dat ook zijn bedrijven, waaronder het bedrijf [A] , bankrekeningen aanhielden.
Concluderend acht het Hof de gegeven uitleg van de verdachte voor de aanwezigheid van het geld niet voldoende concreet en verifieerbaar en bovendien hoogst onwaarschijnlijk en is naar het oordeel van het Hof geen andere conclusie mogelijk dan dat het niet anders kan zijn dan dat het geld onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is en dat de verdachte daarvan op de hoogte was. Nu niet aannemelijk is geworden dat het geld uit eigen misdrijf afkomstig is, gaat ook het verweer van de verdediging niet op daar waar is betoogd dat het enkele voorhanden hebben van het geld niet voldoende is voor een bewezenverklaring.
(...)
In beslaggenomen voorwerpen
(...)
De twee tassen inhoudende dollarbiljetten en eurobiljetten, zullen verbeurd worden verklaard, aangezien feit 1 met betrekking tot dat geld is begaan."
2.3.
De middelen nemen tot uitgangspunt dat het Hof heeft "vastgesteld" dat een gedeelte groot $ 96.480,00 van de in de woning van de verdachte aangetroffen geldbedragen van $ 120.460,00 en € 68.050,00 een legale herkomst heeft. Dat uitgangspunt berust op een onjuiste lezing van de overwegingen van het Hof. De middelen missen dus feitelijke grondslag, zodat deze niet tot cassatie kunnen leiden.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
24 januari 2017.