In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 april 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende onteigening en schadeloosstelling. De zaak betreft een verzoeker die onteigend is door de Staat der Nederlanden voor de aanleg van de Rijksweg A4. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder de schadeloosstelling vastgesteld op € 168.000, maar de verzoeker was het niet eens met het oordeel dat er op de peildatum geen verwachtingswaarde was voor het onteigende. De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte de eliminatieregel van artikel 40c van de Onteigeningswet had toegepast, waardoor de waarde van het onteigende niet correct was vastgesteld. De Hoge Raad vernietigde het vonnis van de rechtbank en verwees de zaak naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling. Tevens werd de Staat veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de verwachtingswaarde bij onteigening en de toepassing van de eliminatieregel.