ECLI:NL:HR:2017:67

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 januari 2017
Publicatiedatum
24 januari 2017
Zaaknummer
15/02234
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij in een strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 januari 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een benadeelde partij die zich heeft gevoegd in het strafproces met een vordering tot schadevergoeding na een strafbaar feit. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het Hof ten onrechte de vordering van de benadeelde partij heeft toegewezen tot een bedrag dat het wettelijk maximum van € 680,67 overschrijdt. Dit bedrag was destijds het maximaal toegestane bedrag voor schadevergoeding door de benadeelde partij, zoals vastgelegd in artikel 56 (oud) RO. De Hoge Raad herhaalt eerdere jurisprudentie en stelt dat de vordering van de benadeelde partij niet aan een wettelijk maximum is gebonden, maar dat in dit specifieke geval de vordering niet meer dan het genoemde bedrag kan zijn, gezien de datum waarop het feit is gepleegd. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak voor zover deze de vordering van de benadeelde partij boven het maximum heeft toegewezen en verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering voor het meerdere. De overige middelen van cassatie worden verworpen, omdat deze niet leiden tot cassatie.

Uitspraak

24 januari 2017
Strafkamer
nr. S 15/02234
MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 29 januari 2015, nummer 20/001534-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft H. Bakker, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak maar uitsluitend voor zover daarbij de vordering van de beledigde partij is toegewezen tot een hoger bedrag dan € 680,67, tot niet-ontvankelijkverklaring van de beledigde partij in haar vordering voor zover deze een bedrag van € 680,67 te boven gaat en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het tweede middel

2.1.
Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte de vordering van de benadeelde partij heeft toegewezen voor zover die toewijzing het bedrag van € 680,67 te boven gaat.
2.2.
Het Hof heeft de verdachte veroordeeld ter zake van "vleselijke gemeenschap hebben met een meisje beneden de leeftijd van twaalf jaren" gepleegd in de periode van 25 april 1985 tot en met 24 april 1990. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij ( [betrokkene 1] , het slachtoffer van het desbetreffende feit) toegewezen tot een bedrag van € 10.100,00.
2.3.1.
Het Hof heeft kennelijk toepassing gegeven aan art. 51f, eerste lid, Sv dat degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit de mogelijkheid biedt zich als benadeelde partij te voegen in het strafproces met een vordering tot vergoeding van die schade. De hoogte van de vordering van de benadeelde partij is niet aan een wettelijk maximum gebonden. De voormelde bepaling is ingevoerd bij de Wet van 17 december 2009 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht en de Wet schadefonds geweldsmisdrijven ter versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces (Stb. 2010, 1) en is in werking getreden op 1 januari 2011.
2.3.2.
Art. 51f, eerste lid, Sv is gelijkluidend aan art. 51a, eerste lid, (oud) Sv. Deze bepaling is in het (toenmalige) arrondissement 's-Hertogenbosch, waar de zaak in eerste aanleg is berecht, in werking getreden op 1 april 1993 (Besluit van 27 januari 1993, Stb. 1993, 71).
2.3.3.
In aanmerking genomen dat het bewezenverklaarde feit waarvoor de verdachte is veroordeeld, is begaan vóór 1 april 1993, kan de bestreden uitspraak niet in stand blijven voor zover daarbij de vordering van de beledigde partij ( [betrokkene 1] ) is toegewezen tot een bedrag van meer dan € 680,67 (ƒ 1.500,-) zijnde het toentertijd ingevolge art. 56 (oud) RO ten hoogste toegestane bedrag van de door de beledigde partij te vorderen schadevergoeding (vgl. HR 7 mei 2002, ECLI:NL:2002:AE0537, NJ 2002/390).
Het middel is terecht voorgesteld.
2.4.
Gelet op het vorenstaande zal de Hoge Raad de bestreden uitspraak vernietigen voor zover het toegewezen bedrag van de vordering van de beledigde partij het bedrag van € 680,67 te boven gaat. Voorts zal de Hoge Raad de beledigde partij voor het meerdere niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.

3.Beoordeling van de overige middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend voor zover daarbij de vordering van de beledigde partij is toegewezen tot een hoger bedrag dan € 680,67;
verklaart de beledigde partij niet-ontvankelijk in haar vordering voor zover deze een bedrag van € 680,67 te boven gaat;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-presiden W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
24 januari 2017.