Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het vierde middel
3.Beoordeling van de middelen voor het overige
4.Slotsom
5.Beslissing
11 april 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 april 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte was veroordeeld voor diefstal met geweld, waarbij het Hof had vastgesteld dat de diefstal op 29 september 2014 te Alphen aan den Rijn had plaatsgevonden. De verdachte had een aansteker weggenomen van het slachtoffer, waarbij hij geweld had gebruikt door het slachtoffer tegen een muur te duwen en zijn zakken te doorzoeken. De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring van de diefstal, voor zover deze werd voorafgegaan en vergezeld van geweld, niet zonder meer kon worden afgeleid uit de gebezigde bewijsmiddelen. Om doelmatigheidsredenen sprak de Hoge Raad de verdachte vrij van dit onderdeel van de tenlastelegging, maar de overige bewezenverklaringen bleven intact. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak enkel voor het onderdeel dat betrekking had op het geweld, maar handhaafde de veroordeling voor de overige feiten. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige bewijsvoering in strafzaken, vooral wanneer geweld wordt ingeroepen als strafverzwarende omstandigheid.