Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het tweede middel
3.Beoordeling van het eerste middel
4.Beslissing
4 april 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 april 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte werd beschuldigd van poging tot seksuele verleiding van een minderjarige, in strijd met artikel 248a van het Wetboek van Strafrecht. De feiten van de zaak zijn als volgt: de verdachte heeft op 10 juni 2011 via de sociale netwerksite Hyves contact gezocht met een tienjarig meisje, [betrokkene 1], en haar gevraagd of zij wel eens een piemel had gezien en of zij daar wel eens aan zou willen zitten. Later die dag heeft hij via het MSN-account van het meisje, waarbij haar vader zich als haar vertegenwoordiger voordeed, gevraagd om seksueel getinte foto's van haar te sturen, waarbij hij een geldbedrag van € 100,- in het vooruitzicht stelde.
Het Hof oordeelde dat de gedragingen van de verdachte een strafbare poging opleverden, omdat deze gericht waren op het voltooien van het delict van het opzettelijk bewegen van een persoon waarvan hij redelijkerwijs moest vermoeden dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, tot het plegen van ontuchtige handelingen. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat het Hof toereikend gemotiveerd had vastgesteld dat de verdachte een begin van uitvoering van het voorgenomen misdrijf had gepleegd. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, waarbij werd opgemerkt dat de bewezenverklaring van de poging tot het plegen van het misdrijf niet blijk gaf van een onjuiste rechtsopvatting.
De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt de ernst van het misdrijf en de bescherming van minderjarigen tegen seksuele verleiding via moderne communicatiemiddelen. De zaak illustreert ook de rol van de rechtspraak in het handhaven van de wetgeving ter bescherming van kwetsbare groepen in de samenleving.