ECLI:NL:HR:2017:560

Hoge Raad

Datum uitspraak
31 maart 2017
Publicatiedatum
30 maart 2017
Zaaknummer
17/00138
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over voorwaardelijke machtiging en hoorplicht in het kader van de Wet Bopz

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 maart 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een voorwaardelijke machtiging op basis van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz). De zaak betreft een verzoekster, aangeduid als betrokkene, die in cassatie ging tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag van 17 oktober 2016. De rechtbank had een nieuwe voorwaardelijke machtiging verleend voor de duur van een jaar, maar de betrokkene had aangegeven niet ter zitting te willen verschijnen, ondanks dat zij bereid was de voorgeschreven medicatie te aanvaarden. De advocaat van de betrokkene had in een fax aan de rechtbank aangegeven dat zij aanwezig zouden zijn om verweer te voeren, wat de rechtbank niet had erkend in haar beschikking.

De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank onbegrijpelijk had geoordeeld door te stellen dat de betrokkene niet bereid was zich te doen horen. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank en verwees de zaak terug voor verdere behandeling. Dit arrest benadrukt het belang van de hoorplicht in procedures die betrekking hebben op de vrijheid van personen, vooral in het kader van de Wet Bopz. De uitspraak onderstreept dat de rechter zorgvuldig moet omgaan met de verklaringen van de betrokkenen en hun vertegenwoordigers, en dat een goede procesorde essentieel is in dergelijke gevoelige zaken.

Uitspraak

31 maart 2017
Eerste Kamer
17/00138
TT/JS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[betrokkene],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. N.C. van Steijn,
t e g e n
OFFICIER VAN JUSTITIE BIJ HET ARRONDISSEMENTSPARKET DEN HAAG,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als betrokkene en de officier van justitie.

1.Het geding in feitelijke instantie

Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/09/519376 van de rechtbank Den Haag van 17 oktober 2016.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van de rechtbank heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar de rechtbank Den Haag.

3.Beoordeling van het middel

3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Bij beschikking van 13 april 2016 heeft de rechtbank een voorwaardelijke machtiging verleend ten aanzien van betrokkene voor het tijdvak tot en met 13 oktober 2016.
Op 4 oktober 2016 heeft de officier van justitie aan de rechtbank verzocht een nieuwe voorwaardelijke machtiging te verlenen op de voet van art. 14c lid 2 Wet Bopz.
(ii) In een fax van 7 oktober 2016 heeft mr. D. Poot als advocaat van betrokkene naar aanleiding van het verzoek van de officier van justitie aan de rechtbank te kennen gegeven dat betrokkene weliswaar bereid is de voorgeschreven medicatie te (blijven) aanvaarden, maar dat zij de druk van een voorwaardelijke machtiging niet wenst te accepteren. Hij verzocht datum en tijdstip te bepalen voor een mondelinge behandeling, met de mededeling dat betrokkene en haar advocaat ter zitting aanwezig zullen zijn om verweer te voeren.
3.2
In de thans bestreden beschikking heeft de rechtbank de verzochte nieuwe voorwaardelijke machtiging verleend voor het tijdvak tot en met 13 oktober 2017. Zij overwoog onder meer:
“De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene niet bereid is zich te doen horen, hetgeen de rechtbank is gebleken uit de schriftelijke verklaring van de advocaat d.d. 7 oktober 2016, inhoudende dat betrokkene akkoord gaat met het verzochte en de daarbij behorende voorwaarden en niet ter zitting zal verschijnen.”
Met “de advocaat” in dit citaat is, blijkens de kop van de beschikking, mr. D. Poot bedoeld.
3.3
Het tegen deze beschikking gerichte middel treft doel. Gelet op de hiervoor in 3.1 onder (ii) weergegeven inhoud van de fax van 7 oktober 2016 van de advocaat van betrokkene, is het oordeel van de rechtbank dat zij heeft vastgesteld dat de betrokkene niet bereid is zich te doen horen en akkoord gaat met de verzochte voorwaardelijke machtiging en de daarbij behorende voorwaarden, onbegrijpelijk.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Den Haag van 17 oktober 2016;
wijst het geding terug naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek en M.J. Kroeze, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
31 maart 2017.