ECLI:NL:HR:2017:559

Hoge Raad

Datum uitspraak
31 maart 2017
Publicatiedatum
30 maart 2017
Zaaknummer
15/05473
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over wijziging canon erfpacht op basis van beding in akte en toetsing aan EU-regels over oneerlijke bedingen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 maart 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [eiseres] tegen de Staat der Nederlanden, Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Rijksvastgoedbedrijf. De zaak betreft een geschil over de wijziging van de canon van een erfpacht op basis van een beding in de erfpachtakte. De Hoge Raad heeft in zijn arrest de vraag behandeld of het hof ambtshalve had moeten toetsen aan afdeling 6.5.3 van het Burgerlijk Wetboek, die betrekking heeft op oneerlijke bedingen, en of deze toetsing ook in het licht van EU-regels had moeten plaatsvinden.

De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen en arresten in de feitelijke instanties, waaronder vonnissen van de rechtbank Alkmaar en arresten van het gerechtshof Amsterdam. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten die door [eiseres] zijn aangevoerd in de cassatie niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat bepaalt dat geen nadere motivering nodig is wanneer de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep en veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de Staat zijn begroot op € 848,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot.

Uitspraak

31 maart 2017
Eerste Kamer
15/05473
LZ/JS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. R.F. Thunnissen
en thans mr. J.F. de Groot,
t e g e n
de STAAT DER NEDERLANDEN, Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties, Rijksvastgoedbedrijf,
zetelende te 's-Gravenhage,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. K. Teuben.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres] en de Staat.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 123722/HA ZA 10-938 van de rechtbank Alkmaar van 26 januari 2011 en 6 juli 2011;
b. de arresten in de zaak 200.095.136/01 van het gerechtshof Amsterdam van 20 mei 2014, 2 december 2014 en 25 augustus 2015.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de arresten van het hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staat heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor de Staat toegelicht door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.H. Wissink strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van [eiseres] heeft bij brief van 17 februari 2017 op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van de middelen

De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Staat begroot op € 848,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, M.V. Polak en M.J. Kroeze, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
31 maart 2017.