ECLI:NL:HR:2017:534

Hoge Raad

Datum uitspraak
31 maart 2017
Publicatiedatum
30 maart 2017
Zaaknummer
16/02827
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen uitspraak inzake aansprakelijkstelling op basis van de Invorderingswet 1990

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 maart 2017 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 19 april 2016. Het hoger beroep van belanghebbende was gericht tegen een beschikking van de Rechtbank Noord-Nederland, die betrekking had op de aansprakelijkstelling van belanghebbende ingevolge de Invorderingswet 1990. Deze aansprakelijkstelling was gerelateerd aan de nageheven loonbelasting en omzetbelasting van [A] B.V. te [Z] over de periode van 1 januari 2008 tot en met 30 april 2011.

Belanghebbende heeft in cassatie één middel voorgesteld, waarop de Staatssecretaris van Financiën een verweerschrift heeft ingediend. Na de indiening van een conclusie van repliek door belanghebbende, heeft de Hoge Raad het middel beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat het middel niet tot cassatie kon leiden, omdat het niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, zoals vereist in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.

De Hoge Raad heeft voorts geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft.

Uitspraak

31 maart 2017
Nr. 16/02827
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Arnhem-Leeuwardenvan 19 april 2016, nr. 14/01212, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord‑Nederland (nr. LEE AWB 13/1210), betreffende de ten aanzien van belanghebbende gegeven beschikking tot aansprakelijkstelling ingevolge de Invorderingswet 1990 voor van [A] B.V. te [Z] nageheven loonbelasting en omzetbelasting over de periode 1 januari 2008 tot en met 30 april 2011.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij één middel voorgesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2.Beoordeling van het middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 31 maart 2017.