ECLI:NL:HR:2017:533

Hoge Raad

Datum uitspraak
31 maart 2017
Publicatiedatum
30 maart 2017
Zaaknummer
16/02826
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen uitspraak inzake aansprakelijkstelling op basis van de Invorderingswet 1990

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 maart 2017 uitspraak gedaan in een cassatieberoep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft een beschikking tot aansprakelijkstelling ingevolge de Invorderingswet 1990, waarbij belanghebbende aansprakelijk werd gesteld voor nageheven loonbelasting en omzetbelasting over de periode van 1 januari 2008 tot en met 30 april 2011, die door [A] B.V. te [Z] was verschuldigd. De uitspraak van het Gerechtshof, gedateerd 19 april 2016, was het resultaat van een hoger beroep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland.

Belanghebbende heeft in cassatie verschillende middelen voorgesteld, maar de Hoge Raad oordeelde dat deze middelen niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad stelde vast dat er geen noodzaak was voor nadere motivering, aangezien de voorgestelde middelen niet leidden tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad de uitspraak van het Gerechtshof in stand liet.

Daarnaast heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. De beslissing van de Hoge Raad om het beroep in cassatie ongegrond te verklaren, werd openbaar uitgesproken door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier.

Uitspraak

31 maart 2017
Nr. 16/02826
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Arnhem-Leeuwardenvan 19 april 2016, nr. 14/01213, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord‑Nederland (nr. LEE AWB 13/1208), betreffende de ten aanzien van belanghebbende gegeven beschikking tot aansprakelijkstelling ingevolge de Invorderingswet 1990 voor van [A] B.V. te [Z] nageheven loonbelasting en omzetbelasting over de periode 1 januari 2008 tot en met 30 april 2011.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal middelen voorgesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2.Beoordeling van de middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 31 maart 2017.