In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 maart 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft de administratieverplichtingen van een restaurant over de jaren 2004 tot en met 2006, waarbij de Inspecteur had vastgesteld dat de detailgegevens van bestellingen uit het geautomatiseerde systeem waren verwijderd. De Hoge Raad oordeelde dat het ontbreken van deze detailgegevens in dit geval niet leidde tot omkering en verzwaring van de bewijslast. Dit oordeel was gebaseerd op de overweging dat de onzekerheidsmarge van de door de Inspecteur voorgestane verbandscontrole op basis van de detailgegevens niet groter was dan die van een controle op basis van brutowinstpercentages op het niveau van de onderneming als geheel.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest verwezen naar een eerder arrest van 26 juni 2015, waarin werd geoordeeld dat ingevoerde detailgegevens in een geautomatiseerd systeem bewaard moeten worden indien deze gegevens van belang zijn voor de belastingheffing. De Hoge Raad concludeerde dat in dit geval de administratie voldoende andere gegevens bevatte die een afdoende controle mogelijk maakten, en dat de gebreken in de administratie van zo weinig gewicht waren dat omkering en verzwaring van de bewijslast niet gerechtvaardigd waren.
De uitspraak van de Hoge Raad bevestigde daarmee het oordeel van het Hof en verklaarde beide beroepen in cassatie ongegrond. De Staatssecretaris van Financiën werd veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, vastgesteld op € 990 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit arrest is openbaar uitgesproken en de Staatssecretaris werd tevens een griffierecht van € 503 opgelegd.