Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
28 maart 2017.
Hoge Raad
Op 28 maart 2017 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een cassatiezaak met nummer 15/05514. Het beroep in cassatie was ingesteld door de verdachte, die werd bijgestaan door advocaat G. Spong uit Amsterdam. De zaak betreft het medeplegen van opzettelijk vrijheidsberoving, waarbij de dood ten gevolge is gekomen, zoals omschreven in artikel 282 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte had eerder een veroordeling gekregen van het Gerechtshof Den Haag op 17 september 2015, onder nummer 22/005877-12.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, en de raadsman heeft hierop schriftelijk gereageerd. De Hoge Raad heeft de middelen van cassatie beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad oordeelde dat, gezien artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, er geen nadere motivering nodig was, omdat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen. Dit arrest is gewezen door vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, samen met de raadsheren V. van den Brink en A.L.J. van Strien, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.