Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
4.Slotsom
5.Beslissing
28 maart 2017.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, waarbij de verdachte is veroordeeld voor medeplegen van opzettelijk vrijheidsberoving, wat heeft geleid tot de dood van het slachtoffer. De Hoge Raad heeft op 28 maart 2017 uitspraak gedaan in deze zaak, met zaaknummer 15/04818. De verdachte, geboren in 1987, heeft via zijn advocaat I.A. van Straalen een middel van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar enkel voor wat betreft de hoogte van de opgelegde straf, en heeft het beroep voor het overige verworpen.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt en dat er meer dan zestien maanden zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep. Dit leidt tot de conclusie dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), is overschreden. Dit heeft tot gevolg dat de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van zes jaren moet worden verminderd.
De Hoge Raad heeft uiteindelijk besloten om de bestreden uitspraak te vernietigen, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De straf is verminderd naar vijf jaren en tien maanden, terwijl het beroep voor het overige is verworpen. Deze uitspraak is gedaan door de vice-president W.A.M. van Schendel, samen met de raadsheren V. van den Brink en A.L.J. van Strien, en is openbaar uitgesproken.