Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3 Beslissing
28 maart 2017.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de verdachte, die in eerste instantie werd veroordeeld voor doodslag op zijn echtgenote. Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch had op 25 april 2016 in hoger beroep uitspraak gedaan in deze strafzaak. De verdachte, geboren in 1959, heeft via zijn advocaat J. Wouters een schriftuur ingediend bij de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten die door de verdachte zijn aangevoerd geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de verdachte klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, of dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. Gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na het horen van de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak is gedaan op 28 maart 2017 door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier.