ECLI:NL:HR:2017:519

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 januari 2017
Publicatiedatum
28 maart 2017
Zaaknummer
16/04173
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep in strafzaak tegen verdachte

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 januari 2017 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 21 maart 2016. De verdachte, geboren in 1987, had beroep in cassatie ingesteld via zijn advocaat R.A.J. Verploegh. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die door de verdachte naar voren waren gebracht geen behandeling in cassatie rechtvaardigden. Dit was het gevolg van het feit dat de verdachte klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep, of dat de klachten niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad verklaarde het beroep daarom niet-ontvankelijk, op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie, en na gehoord te hebben de Procureur-Generaal.

De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt de noodzaak van ontvankelijkheid in cassatie en de vereisten die aan een dergelijk beroep worden gesteld. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling de procedurele aspecten van de zaak in overweging genomen, waaronder de geldigheid van de betekening aan de verdachte en de mogelijkheid voor de verdachte om zijn bezwaren mondeling naar voren te brengen. De Hoge Raad concludeerde dat de zorgvuldigheid in het strafproces niet was geschonden, en dat er geen aanleiding was om de behandeling van de zaak aan te houden. De beslissing van het Gerechtshof om de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep werd daarmee bevestigd.

Uitspraak

10 januari 2017
Strafkamer
nr. S 16/04173
DAZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 21 maart 2016, nummer 22/002780-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.A.J. Verploegh, advocaat te 's-Gravenhage, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

3. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
10 januari 2017.
SCHRIFTUUR VAN CASSATIE:
Edelhoogachtbaar College,
Daartoe door de rekwirant in cassatie, [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats] , bepaaldelijk gevolmachtigd, heeft ondergetekende, mr. R.A.J. Verploegh, advocaat te 's-Gravenhage aan het Buitenhof 24, hierbij de eer aan Uw Edelhoogachtbaar College te doen toekomen een schriftuur in cassatie ten vervolge op het ingestelde cassatieberoep tegen het arrest van het Gerechtshof Den Haag van 21 maart 2016.
Als cassatiemiddel wordt opgevoerd:
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan niet-naleving nietigheid meebreng;
Toelichting :
Het Hof heeft de betekening aan verdachte van de oproep om te verschijnen bij het Gerechtshof van 21 maart 2016 geldig verklaard en verstek tegen de niet-verschenen verdachte verleend. Het hof heeft geen aanleiding gezien om de behandeling van de zaak aan te houden tot een nadere behandeling om de verdachte in de gelegenheid te stellen om mondeling ter terechtzitting in hoger beroep zijn bezwaren tegen het vonnis in eerste aanleg op te geven. Het hof heeft verdachte vervolgens op grond van het bepaalde in artikel 416 lid 2 Sv niet ontvankelijk in het hoger beroep verklaard.
Daartegen richt het middel zich.
Uit de processtukken kan niet blijken dat de betekening van de oproep aan verdachte om ter terechtzitting van het Hof te verschijnen op 21 maart 2016, op een juiste wijze is geschied.
Bovendien blijkt uit de stukken niet of op enig onderzoek heeft plaatsgevonden of er een andere reden zou kunnen zijn voor de afwezigheid van verdachte, bijvoorbeeld een detentie uit andere hoofde.
Maar ook al zou de betekening op een juiste wijze zijn geschiedt en terecht verstek aan de verdachte zijn verleend, blijkt uit het proces-verbaal van de zitting of het arrest, niet dat is overwogen om de behandeling van de zaak aan te houden om de verdachte nog een mogelijkheid te geven om alsnog ter terechtzitting te verschijnen.
De consequentie van het niet verschijnen ter terechtzitting bij het gerechtshof is dat de verdachte niet in de gelegenheid is om zijn rechten te effectueren om mondeling aldaar zijn bezwaren tegen het vonnis op te geven.
Het Hof heeft vervolgen de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep.
Die gevolgen van het niet-verschijnen door de verdachte ter terechtzitting bij het Hof zijn zo verregaand dat de zorgvuldigheid in het strafproces op zijn minst een éénmalige aanhouding van de behandeling rechtvaardigt, om de verdachte een nadere mogelijkheid te gunnen om ter terechtzitting te verschijnen.
Voor die beoordeling kan de wijze van betekening van de oproep van belang zijn.
Het Hof heeft dat niet gedaan en ook niet gemotiveerd waarom daarvoor geen aanleiding is geweest.
Mitsdien
Op vorenstaande gronden moge het Uw Edelhoogachtbaar College behagen gemeld arrest te vernietigen met zodanige verdere uitspraak, als aan Uw Edelhoogachtbaar College noodzakelijk voorkomt.