ECLI:NL:HR:2017:501

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 januari 2017
Publicatiedatum
27 maart 2017
Zaaknummer
16/00047
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van cassatieberoep in strafzaak tegen verdachte wegens diefstal

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 januari 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 8 december 2015 een verdachte had veroordeeld voor diefstal door twee of meer verenigde personen. De verdachte, geboren in 1967, had een taakstraf van 120 uur opgelegd gekregen, met een subsidiaire hechtenis van 60 dagen, en een vordering aan de benadeelde partij van € 8.646,79. De verdachte heeft cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door zijn advocaat V.C. van der Velde, die een schriftuur heeft ingediend. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten van de verdachte geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit was gebaseerd op het feit dat de verdachte klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep, of dat de klachten niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad heeft daarom het beroep niet-ontvankelijk verklaard.

De Hoge Raad heeft in zijn overwegingen aangegeven dat de aangevoerde klachten niet voldoende waren om het cassatieberoep te rechtvaardigen. De beslissing van het Gerechtshof werd als onjuist of onvoldoende gemotiveerd beschouwd, maar de Hoge Raad oordeelde dat dit niet leidde tot ontvankelijkheid van het beroep. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan door vice-president W.A.M. van Schendel, samen met de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

10 januari 2017
Strafkamer
nr. S 16/00047
EC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 8 december 2015, nummer 21/006033-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft V.C. van der Velde, advocaat te Almere, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

3. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
10 januari 2017.
SCHRIFTUUR HOUDENDE MIDDELEN VAN CASSATIE Zaaknummer: S16/00047
Parketnummer: 21/006033-14
Namens verzoeker, [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967,
draag ik het volgende middel voor tegen het arrest van het Gerechtshof Arnhem - Leeuwarden, locatie Leeuwarden uitgesproken op 8 december 2015 onder parketnummer 21/006033-14.
waarbij verzoeker terzake diefstal door twee of meer verenigde personen alsmede diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij cliënt het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, is veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uur, subsidiair 60 dagen hechtenis en een vordering aan de benadeelde partij van € 8.646,79 bij niet betalen 78 dagen.
Middel
Er is sprake van schending van recht en/of verzuim van vormen zoals bedoeld in art. 79 RO, in het bijzonder art. 359 lid 3 jo art. 415 Wetboek van Strafvordering jo art 310 Wetboek van Strafrecht.
Het Gerechtshof is op onjuiste en/of ontoereikende gronden tot de bewezenverklaring gekomen. De tot het bewijs gebezigde bewijsmiddelen kunnen de bewezenverklaring niet dragen.
Toelichting
Verzoeker wordt onder het feit met parketnummer 16-203617-13 verdacht van diefstal van een hoeveelheid ijzer uit een afvalcontainer. Verzoeker heeft zich in feitelijke aanleg er op beroepen dat hij in de veronderstelling was dat de wettige eigenaar hierdoor afstand van bezit had gedaan (res nullius) en dat om die reden er geen sprake was van wederrechtelijke toe-eigening.
Het hof overweegt dat het een feit van algemene bekendheid is dat de meegenomen goederen (de hoeveelheid ijzer) een bepaalde waarde vertegenwoordigt. Voorts overweegt het hof dat verzoeker er blijk van heeft gegeven zich daarvan bewust te zijn geweest door er ’s nachts op uit te gaan om dit materiaal te verzamelen. Gelet op de plaats waar de afvalcontainer stond, het opschrift op deze container en de inhoud daarvan, kan verzoeker er in redelijkheid niet vanuit gaan dat van deze goederen afstand was gedaan door de eigenaar. En voorts: “Indien verdachte mocht hebben getwijfeld over de raag of hij het ijzer mee mocht nemen, dan had hij alvorens daartoe over te gaan zich bij de eigenaar van de container moeten vergewissen over de geoorloofdheid.”
Het hof verbindt aan het feit dat verzoeker dit vervolgens niet heeft gedaan kennelijk de conclusie dat dus sprake is van een wederrechtelijke toe-eigening van het ijzer. Echter wordt dit niet voldoende gemotiveerd. Nog los van de vraag of dit wel correcte premissen zijn en de conclusie een juiste conclusie is. Quod non.
De overweging over de plaats en het opschrift van de afvalcontainer is in het geheel onbegrijpelijk, nu de afvalcontainer op de openbare weg stond en het opschrift dat van de afvalbakverhuurder betrof. Niet dat van een mogelijke eigenaar van het materiaal.
De beslissing van het hof op dit punt is derhalve onjuist, althans onvoldoende gemotiveerd, althans niet zonder meer begrijpelijk.
Op grond van voorgaand middel is verzoeker van mening dat het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden, voor vernietiging en verwijzing danwel terugwijzing in aanmerking komt.