Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3. Beslissing
10 januari 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 januari 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 8 december 2015 een verdachte had veroordeeld voor diefstal door twee of meer verenigde personen. De verdachte, geboren in 1967, had een taakstraf van 120 uur opgelegd gekregen, met een subsidiaire hechtenis van 60 dagen, en een vordering aan de benadeelde partij van € 8.646,79. De verdachte heeft cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door zijn advocaat V.C. van der Velde, die een schriftuur heeft ingediend. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten van de verdachte geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit was gebaseerd op het feit dat de verdachte klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep, of dat de klachten niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad heeft daarom het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
De Hoge Raad heeft in zijn overwegingen aangegeven dat de aangevoerde klachten niet voldoende waren om het cassatieberoep te rechtvaardigen. De beslissing van het Gerechtshof werd als onjuist of onvoldoende gemotiveerd beschouwd, maar de Hoge Raad oordeelde dat dit niet leidde tot ontvankelijkheid van het beroep. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan door vice-president W.A.M. van Schendel, samen met de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.