Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3. Beslissing
10 januari 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 januari 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 29 oktober 2015 een veroordeling had uitgesproken tegen de verdachte voor het voorhanden hebben van wapens en munitie. De verdachte, geboren in 1959, had beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door advocaat B.P.M. Canoy. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de verdachte geen behandeling in cassatie rechtvaardigen, omdat de verdachte klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep. De Hoge Raad verklaarde het beroep niet-ontvankelijk op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie, na gehoord te hebben de Procureur-Generaal.
De zaak betreft de beoordeling van de ontvankelijkheid van het cassatieberoep, waarbij de Hoge Raad concludeerde dat de aangevoerde klachten niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad heeft de verklaringen van betrokkenen in de zaak in overweging genomen, maar kwam tot de conclusie dat de verdachte niet kon worden aangemerkt als degene die de wapens en munitie voorhanden had, zoals ten laste gelegd. De Hoge Raad heeft het arrest van het Gerechtshof bevestigd en het cassatieberoep verworpen, waardoor de eerdere veroordeling in stand bleef.