“6: (zaaksdossier C9)
hij op 14 september 2010 te Amsterdam een voorwerp, te weten een geldbedrag van 25.315,00 euro voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp — onmiddellijk of middellijk — afkomstig was uit enig misdrijf
Hetgeen onder 2, 4, 5 en 6 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdacht het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Nadere bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 5
Op 14 september 2010 is een doorzoeking verricht in de woning waar de verdachte woonde aan de [a-straat 1] te Amsterdam.
In een linnenkast in de slaapkamer werd een paspoort uit de Dominicaanse Republiek ten name van [betrokkene] aangetroffen. Op bladzijde 12 van dat paspoort is een vals Schengenvisum van Duitsland aangebracht. Het betreft dus een vervalst paspoort.
De verdachte heeft verklaard dat hij dit paspoort heeft aangetroffen in een tasje in zijn auto, nadat hij deze auto had uitgeleend aan een snorder, van wie hij de naam niet kent; de verdachte was vergeten het paspoort aan die snorder terug te geven.
Het hof hecht geen geloof aan deze verklaring van de verdachte op grond van de volgende omstandigheden. Hij heeft geen identificerende informatie verschaft over deze snorder, het paspoort is op een minder voor de hand liggende plaats aangetroffen en in de auto van de verdachte met het kenteken [AA-00-BB] is een pasfoto aangetroffen die vermoedelijk is gebruikt om in te scannen en te printen in het Schengen visum van het hierboven bedoelde paspoort.
Gelet daarop gaat het hof ervan uit dat de verachte niet alleen het in zijn linnenkast aangetroffen vervalste paspoort voorhanden had, maar ook dat hij wist dat dit vervalst was.
Nadere bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 6
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe — kort en zakelijk weergegeven — het volgende aangevoerd.
Het bedrag dat de verdachte voorhanden had, betreft kasgeld van grillroom [A] (naar het hof begrijpt: [A]). De verdachte was bedrijfsleider van deze grillroom, die voor een belangrijk deel contante omzet genereerde. Uit de door de boekhouder aangeleverde stukken blijkt dat het bedrag in kas eind juni 2010 ruim € 21.000,— bedroeg. Dat bedrag is weliswaar lager dan het bedrag dat bij de verdachte is aangetroffen, maar dat is verklaarbaar nu de verdachte gedurende 2 tot 3 jaar telkens een deel van de opbrengsten opzij heeft gelegd. Over de legale bron van het geld heeft de verdachte consistent verklaard. Gelet op zijn niet op voorhand volstrekt onaannemelijke verklaring ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie deze kritisch te toetsen. Het Openbaar Ministerie heeft weliswaar vóór de terechtzitting van 27 mei 2015 aan de verdediging aanvullende stukken ter beschikking gesteld, maar deze doen vermoeden dat het onderzoek verkeerd is ingestoken nu hierbij op de financiële positie van de verdachte (in privé) is ingezoomd, terwijl deze niet direct relevant is omdat het geld niet van hem is maar van [A].
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Tijdens de doorzoeking op 14 september 2010 van genoemde woning waar de verdachte verbleef, is in een jaszak van zijn colbert een bedrag van €5.165 aangetroffen en onder de matras van een kinderledikant een bedrag van € 20.550.
De vergplaatsen van deze bedragen zijn, mede gezien de hoogte daarvan, ongebruikelijk te noemen.
Uit onderzoek naar loonstaten over de periode van 1 januari 2008 tot en met 14 september 2010 van [A], het bedrijf waar de verdachte werkte, bleek dat aan hem in 2008 een jaarloon van € 9.398 was uitbetaald en in 2009 van € 14.577. Tijdens zijn verhoor op 15 september 2010 verklaarde de verdachte dat hij geen neveninkomsten, uitkering, spaargeld of investeringen had.
Uit berekening van het NIJBUD blijkt dat de verdachte in zijn gezinssituatie als basis 679 euro en gemiddeld 950 euro per maand te kort komt om zijn maandelijkse lasten te kunnen dragen.
Aldus kan het aangetroffen bedrag van in totaal € 25.315 niet verklaard worden uit legale inkomsten van de verdachte. Nu deze evenmin kan worden verklaard uit legaal verworven vermogensbestanddelen is sprake van een vermoeden van witwassen en mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft over de herkomst van het geld die concreet en min of meer verifieerbaar moet zijn en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is.
Het hof stelt vast dat de verdachte geen enkel stuk heeft overgelegd waarin enig aanknopingspunt kan worden gevonden dat, zoals hij stelt, de genoemde bedragen van [A] afkomstig zijn. Ook heeft de verdachte kennelijk niet bijgehouden hoeveel geld hij — beweerdelijk —periodiek opzij heeft gelegd, en dus aan de omzet heeft onttrokken, en evenmin welk bedrag voor het afdragen van (loon)belasting gereserveerd diende te worden. Opmerkelijk in dit verband is dat in de grootboekhouding van [A] een aanmerkelijk lager bedrag onder de post “loonheffing/premie te betalen” is opgenomen dan het bedrag dat bij de verdachte is aangetroffen. De lezing van de verdachte vindt ook overigens geen steun in de administratie van [A].
Uit het voorgaande volgt dat de verdachte een niet verifieerbare verklaring heeft gegeven voor de in zijn woning aangetroffen contante geldbedragen. Daar komt bij dat het hof het niet aannemelijk acht dat een boekhouder een bedrijf opdracht geeft om contant geld te sparen ten behoeve van toekomstige afdrachten aan de Belastingdienst en evenmin dat een dergelijk groot geldbedrag bij een werknemer thuis, in een colbert en in een kinderledikant, wordt bewaard met alle risico’s van dien, terwijl het bedrijf wel over een bankrekening beschikt.
Tot slot constateert het hof dat de verdachte naar eigen zeggen vóór zijn aanhouding gedurende pas ongeveer één jaar bedrijfsleider was. Hij zou het in zijn woning aangetroffen bedrag echter gedurende twee à drie jaar opzij hebben gezet, dus mede gedurende een periode waarin de verdachte nog geen bedrijfsleider was. Ook dit ligt naar het oordeel van het hof niet in de rede.
Gelet op het voorafgaande is het hof van oordeel dat de verklaring van de verdachte dat het geld een legale bron, te weten [A], heeft onaannemelijk is. Nu er ook overigens geen aanknopingspunt is voor een legale herkomst van de aangetroffen bedragen, kan het niet anders zijn dan dat deze van enig misdrijf afkomstig zijn en dat de verdachte dit ook wist. ”