3.1In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Op 15 maart 2000 is het zogenoemde Pact van Brakkenstein tot stand gekomen. Dit pact betreft een convenant tussen de rijksoverheid (de toenmalige ministers van VROM en LNV), de provincies Utrecht, Gelderland, Noord-Brabant, Overijssel en Limburg, LTO-Nederland en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.
(ii) Dit convenant ziet onder meer op het stimuleren van de sloop van stallen in de zogenaamde concentratiegebieden van de veehouderij, zowel om een vermindering van het mestoverschot te bewerkstelligen als om te komen tot verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van deze gebieden. In dat kader is de afspraak gemaakt dat in ruil voor de sloop van stallen in deze gebieden de bouw van ten hoogste 6.500 extra woningen in de betrokken provincies mag worden toegestaan, waarvan 3.000 in de provincie Noord-Brabant. De bouw van woningen mag andere locaties betreffen dan het perceel waarop de te slopen stal staat. De verdere uitvoering is overgelaten aan de provincies en gemeenten. Deze regeling wordt aangeduid als de Ruimte voor ruimte-regeling (hierna: de RvR-regeling).
(iii) Wat de provincie Noord-Brabant (hierna: de Provincie) betreft, is de RvR-regeling uitgewerkt in het streekplan “Streekplan Noord-Brabant 2002 “Brabant in Balans”” (hierna: het Streekplan). Dit plan voorziet erin, overeenkomstig het onder (i) en (ii) genoemde convenant, dat in ruil voor de sloop van agrarische bedrijfsgebouwen die voor de intensieve veehouderij in gebruik zijn of waren, de bouw van woningen op passende locaties wordt toegestaan in afwijking van de programmering voor de woningbouw of, indien nodig, in afwijking van de regel dat geen burgerwoningen aan het buitengebied mogen worden toegevoegd.
(iv) In het Streekplan zijn veertien voorwaarden opgenomen waaraan moet zijn voldaan om met toepassing van de RvR-regeling een woning te mogen bouwen. Die voorwaarden behelzen onder meer:
“11. Zeker gesteld moet zijn dat de realisering van de woning plaatsvindt in samenhang met de sloop van agrarische bedrijfsgebouwen en met de inlevering van de milieurechten van de agrarische activiteit ter plaatse. Per woning dient te worden aangetoond dat ten minste 1.000 m2 agrarische bedrijfsgebouwen zijn gesloopt en milieuwinst op de desbetreffende locatie is bereikt.
12. Zeker gesteld moet zijn dat de te slopen bedrijfsgebouwen niet worden vervangen door nieuwe bebouwing en dat aan de voormalige agrarische bedrijfslocatie een passende andere bestemming wordt toegekend. Van deze vereisten kan worden afgeweken in het belang van de revitalisering van het buitengebied.”
(v) De Provincie heeft private partijen bij de uitvoering en financiering van de RvR-regeling betrokken. De private partijen hebben, tezamen met de Provincie, een ontwikkelingsbedrijf “Ruimte voor Ruimte”, de Ruimte voor Ruimte C.V., in het leven geroepen.
(vi) BMV heeft een plan ontwikkeld dat voorziet in de realisering van 23 bouwkavels voor vrijstaande woningen op aan BMV in eigendom toebehorende grond die is gelegen in het grondgebied van de Gemeente. Dit plan is genaamd “Veilig Oord Bladel”.
(vii) Bij brief van 13 juni 2003 heeft BMV aan de Gemeente geschreven:
“Met het plan “Veilig Oord” kan aan de 14 voorwaarden voldaan worden die door de provincie Noord Brabant verwoord zijn in het Streekplan Noord Brabant 2002 “Brabant in Balans”.
(…) In het kader van de “Ruimte voor Ruimteregeling” garanderen wij uw college zonder enig voorbehoud dat bij de realisering van het plan er tenminste 23.000 m² stallen (23 contingenten a 1000 m²) die voldoen aan de regeling, gesloopt zullen worden inclusief het doorhalen van 80.500 kg aan mestrechten (…)”.
(viii) Een adviseur van BMV heeft een concept-rapport opgesteld met een overzicht van de te slopen stallen en de fosfaten die uit de markt zouden worden genomen. Dit concept-rapport is beoordeeld door de Provincie. Op 27 november 2003 heeft hierover overleg plaatsgevonden tussen de adviseur van BMV en een ambtenaar van de Provincie. Volgens de ambtenaar was bij de aangeleverde stallen en mestrechten de RvR-regeling goed toegepast.
(ix) Op basis van het door BMV ontwikkelde plan heeft de Gemeente het bestemmingsplan “Uitbreiding Veilig Oord” opgesteld. Gedeputeerde staten van de Provincie hebben dat bestemmingsplan op 29 januari 2004 op de voet van art. 28 WRO goedgekeurd.
(x) Bij brief van 10 oktober 2006 heeft de Provincie aan het college van burgemeester en wethouders van de Gemeente onder meer medegedeeld:
“Door de initiatiefnemer [BMV; toevoeging Hoge Raad] zijn gegevens aangeleverd over 15 agrarische bedrijven die ingebracht zouden moeten worden voor toepassing van de regeling ruimte voor ruimte.
Uit de analyse blijkt dat 4 van deze 15 bedrijven formeel niet kunnen worden ingebracht voor toepassing van de regeling ruimte voor ruimte. De reden hiervoor is dat een milieuvergunning ontbreekt zodat nimmer aan het vereiste van intrekking van de milieuvergunning voldaan kan worden of dat sprake is van sanering langs andere weg door deelname aan een andere regeling zodat een beroep op de regeling ruimte voor ruimte niet openstaat. (…)
Voor de overige bedrijven geldt dat deze vatbaar zijn voor inbreng voor toepassing van de regeling ruimte voor ruimte mits aan alle vereisten van de regeling ruimte voor ruimte wordt voldaan. Uit de analyse blijkt dat bij deze bedrijven op dit moment 37.695 kilogram fosfaat uit de markt is gehaald en een oppervlakte van 7.591 m² agrarische bedrijfsgebouwen is gesloopt. Uit de analyse blijkt echter ook dat geen van deze bedrijven thans aan alle vereisten van de regeling ruimte voor ruimte voldoet. Dat geldt dus ook voor de bedrijven waar fosfaten uit de markt zijn gehaald of sloop heeft plaatsgevonden. Vooralsnog kan geen van deze bedrijven worden meegenomen voor de toepassing van de regeling ruimte voor ruimte.
Opgemerkt moet worden dat voor vijf van deze bedrijven geldt dat als de informatie van de initiatiefnemer juist blijkt te zijn, alsnog geconcludeerd moet worden dat deze bedrijven formeel niet kunnen worden ingebracht voor toepassing van de regeling ruimte voor ruimte. Volgens de informatie van de initiatiefnemer zijn immers de fosfaatrechten verkocht of zal er geen sloop van de agrarische bedrijfsgebouwen plaatsvinden, zodat niet voldaan zal kunnen worden aan de vereisten van de regeling ruimte voor ruimte. (…)”
(xi) BMV heeft bij brief van 18 december 2006 aan de Gemeente toegezegd dat zij de bewijzen van doorhaling van de fosfaten aan het college van burgemeester en wethouders van de Gemeente zal voorleggen, en dat zij zal aantonen dat de sloop van de stallen op de ingebrachte locaties volledig is afgewerkt en dat herbestemming heeft plaatsgevonden.
(xii) In maart 2011 was het project Veilig Oord vrijwel voltooid.