Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beoordeling van het tweede middel
4.Slotsom
5.Beslissing
21 maart 2017.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in het kader van sociale zekerheidsfraude. De Hoge Raad behandelt een cassatieberoep tegen een uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, waarin de ontnemingsvordering werd toegewezen ondanks een terugvordering door de gemeentelijke sociale dienst. De betrokkene, geboren in 1958, had in hoger beroep verweer gevoerd tegen de ontnemingsvordering, stellende dat de gemeentelijke sociale dienst een terugvorderingsbevoegdheid had die in aanmerking moest worden genomen. De Hoge Raad oordeelt dat de regels in de Aanwijzing Ontneming, die in 2009 zijn vastgesteld, moeten worden beschouwd als recht in de zin van artikel 79 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Aanwijzing stelt dat uit sociale zekerheidsfraude verkregen voordeel in beginsel niet ontnomen wordt als de gemeentelijke sociale dienst van zijn terugvorderingsbevoegdheid gebruik heeft gemaakt. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het hof en wijst de zaak terug, omdat het hof niet voldoende rekening heeft gehouden met de terugvordering door de sociale dienst. De Hoge Raad benadrukt dat de Aanwijzing niet inhoudt dat de ontnemingsvordering kan worden ingesteld als het teruggevorderde bedrag nog niet is betaald. De uitspraak van het hof wordt vernietigd en de zaak wordt terugverwezen naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch voor herbehandeling.