Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste, het tweede en het derde middel
3.Beoordeling van het vierde middel
4.Slotsom
5.Beslissing
14 maart 2017.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, waarbij de verdachte, geboren in 1955, in eerste aanleg was veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaren. De advocaat van de verdachte, R.J. Baumgardt, heeft middelen van cassatie voorgesteld, waarbij de Advocaat-Generaal A.J. Machielse concludeerde dat de redelijke termijn in cassatie was overschreden. De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en vastgesteld dat de eerste drie middelen niet tot cassatie konden leiden, omdat deze geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling aan de orde stelden. Echter, het vierde middel, dat betrekking had op de overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, werd gegrond verklaard. Dit leidde tot de conclusie dat de opgelegde gevangenisstraf moest worden verminderd. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en deze verminderd naar zes jaren en elf maanden. Het beroep werd voor het overige verworpen.