Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
14 maart 2017.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie dat is ingesteld door de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 13 mei 2015. De zaak heeft het nummer 23/003512-12 en is gerelateerd aan meerdere andere zaken. De verdachte heeft geen schriftuur ingediend, wat betekent dat er geen middelen van cassatie zijn voorgesteld. De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep. De Hoge Raad heeft vervolgens beoordeeld of de verdachte ontvankelijk was in het beroep. Aangezien de verdachte niet binnen de wettelijke termijn een schriftuur heeft ingediend, is niet voldaan aan het vereiste van artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Hierdoor kan de verdachte niet in het beroep worden ontvangen. Op 14 maart 2017 heeft de Hoge Raad dan ook besloten om de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het beroep. Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier L. Nuy, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.