Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beoordeling van het derde middel
4.Slotsom
5.Beslissing
14 maart 2017.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, waarbij de verdachte, geboren in 1958, in hoger beroep was veroordeeld. De advocaat van de verdachte, B.P. de Boer, heeft middelen van cassatie ingediend. De Advocaat-Generaal A.J. Machielse concludeerde dat de redelijke termijn in cassatie was overschreden, maar dat het beroep voor het overige verworpen moest worden. De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en vastgesteld dat de eerste en tweede middelen niet tot cassatie konden leiden, omdat deze geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling aan de orde stelden. Echter, het derde middel, dat betrekking had op de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, werd gegrond bevonden. Dit leidde tot een vermindering van de aan de verdachte opgelegde taakstraf van 240 uren naar 228 uren, met een vervangende hechtenis van 114 dagen. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft het aantal uren taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis, en verwierp het beroep voor het overige. De uitspraak werd gedaan op 14 maart 2017.