ECLI:NL:HR:2017:410

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 maart 2017
Publicatiedatum
10 maart 2017
Zaaknummer
16/01087
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de weigering van een integriteitsverklaring en de integriteit van een werknemer in het arbeidsrecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 maart 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een geschil tussen een werknemer en ABN AMRO Bank N.V. De werknemer, aangeduid als [eiser], had beroep in cassatie ingesteld tegen eerdere arresten van het gerechtshof Amsterdam en het gerechtshof Den Haag. De kern van het geschil betrof de weigering van een integriteitsverklaring door de werkgever, die de werknemer als niet integer beschouwde volgens de toepasselijke Integriteitscode. De Hoge Raad verwees naar eerdere uitspraken, waaronder een arrest van de Hoge Raad van 2 mei 2014, en concludeerde dat de klachten van de werknemer niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad oordeelde dat de aangevoerde klachten geen nadere motivering behoefden, omdat ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwierp het beroep van de werknemer en veroordeelde hem in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van ABN AMRO waren begroot op € 856,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.

Uitspraak

10 maart 2017
Eerste Kamer
16/01087
TT/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. M.J. van Basten Batenburg,
t e g e n
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. J.P. Heering.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en ABN AMRO.

1.Het geding

Voor het verloop van het geding verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het arrest in de zaak 106.006.035/01 van het gerechtshof Amsterdam van 7 oktober 2008;
b. het arrest in de zaak 13/02964, ECLI:NL:HR:2014:1056 van de Hoge Raad van 2 mei 2014;
b. het arrest in de zaak 200.150.834/01 van het gerechtshof Den Haag van 15 september 2015.
De arresten van de hoven zijn aan dit arrest gehecht.

2.Het tweede geding in cassatie

Tegen het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 7 oktober 2008 en het arrest van het gerechtshof Den Haag van 15 september 2015 heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
ABN AMRO heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal T. Hartlief strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] in zijn cassatieberoep voor zover dat zich richt tegen het arrest van het hof Amsterdam van 7 oktober 2008 en verwerping van het cassatieberoep van [eiser] voor zover dat zich richt tegen het arrest van het hof Den Haag van 15 september 2015.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 2 februari 2017 op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van het middel

De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van ABN AMRO begroot op € 856,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp, G. Snijders, M.V. Polak en C.E. du Perron, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
10 maart 2017.