ECLI:NL:HR:2017:41

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 januari 2017
Publicatiedatum
17 januari 2017
Zaaknummer
15/05266
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg begrip ‘taxivervoer’ a.b.i. de Wet personenvervoer 2000 in relatie tot limousineverhuur

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 januari 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, Economische Kamer, van 29 oktober 2015. De verdachte was eerder door de bestuursrechter veroordeeld wegens taxivervoer zonder de vereiste vergunning. De rechtsvraag die aan de Hoge Raad werd voorgelegd, betrof de kwalificatie van limousineverhuur, waarbij de verhuurder de limousine kosteloos bestuurt. De verdachte vroeg zich af of dit moet worden aangemerkt als 'taxivervoer' of als 'autoverhuur'.

De Advocaat-Generaal A.J. Machielse concludeerde tot verwerping van het beroep, en de Hoge Raad oordeelde dat het middel niet tot cassatie kon leiden. De Hoge Raad stelde vast dat de verdachte geen bijzondere omstandigheden had aangevoerd die zouden rechtvaardigen dat de strafrechter de bestuursrechtelijke beslissing zelfstandig zou moeten onderzoeken. Dit oordeel is in lijn met artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), dat bepaalt dat de strafrechter niet zelfstandig de rechtmatigheid van bestuursrechtelijke beslissingen kan toetsen.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de eerdere veroordeling van de verdachte door de bestuursrechter in stand bleef. Deze uitspraak verduidelijkt de taakverdeling tussen bestuursrechters en strafrechters, en biedt inzicht in de interpretatie van het begrip 'taxivervoer' onder de Wet personenvervoer 2000.

Uitspraak

17 januari 2017
Strafkamer
nr. S 15/05266 E
AKA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, Economische Kamer, van 29 oktober 2015, nummer 23/001408-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft N. van der Laan, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
17 januari 2017.