3.1In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Na verkoop in 1996 van zijn vleeskuikenbedrijf aan de gemeente Son en Breugel ter voorkoming van een onteigening, is [verweerder 2] vanaf 1 januari 1997 samen met zijn zoon, [eiser], een pluimveebedrijf gaan exploiteren.
(ii) Op advies van ABAB – een in de agrarische branche gespecialiseerd adviesbureau op het gebied van accountancy, fiscaliteit en juridische zaken – exploiteerden [eiser] en [verweerder 2] het pluimveebedrijf in de vorm van een commanditaire vennootschap, waarbij [eiser] als beherend vennoot optrad en [verweerder 2] als commanditair vennoot. ABAB heeft de akte van 22 mei 1997 opgesteld, waarin de overeenkomst van commanditaire vennootschap is vastgelegd.
(iii) Van deze overeenkomst houdt art. 4 onder meer in:
“In de vennootschap is op 1 januari 1997 ingebracht:
(…)
B. door de vennoot sub 2 [[verweerder 2]]:
een kapitaal ter waarde van f 1.000.000 (zegge: eenmiljoen gulden) in geld en goederen bestaande onder andere uit (…).”
en art. 14:
“Bij het einde van de overeenkomst van commanditaire vennootschap is slechts de vennoot sub 1 [[eiser]] gerechtigd het bedrijf van de vennootschap voort te zetten.”
en art. 15 onder meer:
“1. In geval van beëindiging van de vennootschap verblijft krachtens scheiding en deling aan de vennoot sub 1 het aandeel van de vennoot sub 2 in het vennootschapsvermogen, onder de gehoudenheid de waarde van dat aandeel in geld uit te keren aan de vennoot sub 2. (…)
De waarde van dat aandeel is gelijk aan de kapitaaldeelname van de vennoot sub 2 in het bedrijf van de vennootschap, zoals dat blijkt uit de balans van het bedrijf van de vennootschap op het moment van het plaatsvinden van de scheiding en deling.
De ingebrachte zaken en rechten, alsmede de bestaande verplichtingen, worden op deze balans opgevoerd tegen prijzen die overeenkomen met de waarde in het economisch verkeer bij voortgezette bedrijfsuitoefening (zijnde de agrarische waarde), welke aan die zaken, rechten en verplichtingen naar hun feitelijke toestand op het scheidingsmoment kan worden toegekend. (…)”
(iv) In 1999 zijn [eiser] en [verweerder 2] overeengekomen dat [eiser] het aandeel van [verweerder 2] in het pluimveebedrijf per 1 januari 2000 overneemt. ABAB heeft [eiser] en [verweerder 2] daarbij geadviseerd en de overnameprijs berekend.
(v) In verband met de overname is de waarde van de ingebrachte onroerende zaken getaxeerd door ZLTO Vastgoed. [eiser] en [verweerder 2] hebben met het ter zake daarvan uitgebrachte taxatierapport van 8 december 1999 ingestemd en ABAB opdracht gegeven de onroerende zaken tegen de getaxeerde waarde in de overnameberekeningen op te nemen. In de door ABAB opgestelde overnamebalans is opgenomen dat [eiser] na overname van de activa en passiva van de vennootschap wegens overbedeling een bedrag van ƒ 114.538,-- aan [verweerder 2] verschuldigd is. Ook is opgenomen dat [verweerder 2] een bedrag van ƒ 107.538,-- aan [eiser] verschuldigd is wegens geruisloze overdracht van belastinglatenties als bedoeld in art. 17 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. Per saldo diende [eiser] nog een bedrag van ƒ 7.000,-- aan [verweerder 2] te betalen.
(vi) Bij notariële akte van 17 mei 2000 zijn alle zaken, rechten en verplichtingen van [verweerder 2] aan [eiser] overgedragen overeenkomstig de door ABAB opgestelde overnamebalans. [eiser] heeft het bedrag van ƒ 7.000,-- aan [verweerder 2] voldaan.
(vii) In 2000 heeft [verweerder 2] aan [eiser] nog een bedrag van ƒ 295.000,-- betaald ten titel van geldlening. In de jaren daarna is de schuld uit geldlening in delen door [verweerder 2] kwijtgescholden, zodat eind 2004 het saldo van het ter leen verstrekte bedrag nul was. In 2005 heeft [verweerder 2] aan [eiser] een bedrag van ƒ 52.890,-- geschonken.
(viii) ABAB is na de overname door [eiser] van het aandeel van [verweerder 2] als accountant en adviseur van [eiser] blijven optreden totdat [eiser] in 2006 naar een andere adviseur is overgestapt.
3.2.1In deze procedure vordert [eiser] – na vermeerdering van eis in hoger beroep – hoofdelijke veroordeling van ABAB en [verweerder 2] tot betaling van € 994.031,-- (€ 586.716,-- in hoofdsom vermeerderd met de tot de dagvaarding vervallen wettelijke rente), te vermeerderen met rente vanaf de dag van dagvaarding. [eiser] heeft aan zijn vordering jegens ABAB – kort gezegd – ten grondslag gelegd dat ABAB jegens hem toerekenbaar is tekortgeschoten door hem verkeerd te adviseren over de overnameprijs die hij aan [verweerder 2] diende te betalen. ABAB heeft de stille reserves tussen [verweerder 2] en [eiser] onjuist verdeeld en is uitgegaan van een te lage compensatie aan [eiser] voor overgenomen belastinglatenties. Aan de vordering jegens [verweerder 2] heeft [eiser] ten grondslag gelegd dat [verweerder 2] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst van commanditaire vennootschap en van de overnameovereenkomst, en dat sprake is van dwaling en van ongerechtvaardigde verrijking van [verweerder 2]
3.2.2De rechtbank heeft de vorderingen van [eiser] jegens ABAB en [verweerder 2] afgewezen. Het hof heeft het eindvonnis van de rechtbank bekrachtigd en daartoe als volgt overwogen.
In de overeenkomst van commanditaire vennootschap is vastgelegd dat [verweerder 2] kapitaal heeft ingebracht in de vennootschap ter waarde van ƒ 1.000.000,--. [verweerder 2] wilde maximaal dit bedrag als aansprakelijk kapitaal inbrengen. In de overeenkomst van commanditaire vennootschap is niets bepaald over de overname van de fiscale claim en de daarvoor aan [eiser] toekomende compensatie. Dat [eiser] gehouden zou zijn de fiscale claim van [verweerder 2] over te nemen is niet gesteld noch gebleken. (rov. 7.8.2)
De vorderingen van [eiser] moeten worden afgewezen. Onvoldoende is gesteld dat [eiser] door de overnameprijs van ƒ 7.000,-- en de vergoeding voor de overname van de fiscale claim van ƒ 107.538,-- is onderbedeeld althans schade heeft geleden. Dat deze bedragen door ABAB onjuist zijn berekend heeft [eiser] weliswaar gesteld, maar is door ABAB en [verweerder 2] gemotiveerd betwist. Daartoe heeft [eiser] allereerst gesteld dat door het overnemen van de fiscale claim van [verweerder 2] geen rendabele exploitatie van het door [eiser] overgenomen bedrijf mogelijk zou zijn. Die stelling heeft [eiser] niet, althans onvoldoende onderbouwd. Jaarstukken of berekeningen waaruit dit zou blijken, ontbreken. Evenmin heeft [eiser] aangetoond dat hij schade heeft geleden. Stukken waaruit dit blijkt, zoals de aanslagen inkomstenbelasting, ontbreken. In 1999 is een bedrag van ƒ 103.000,-- aan desinvesteringsaftrek als buitengewone bate in de winst- en verliesrekening opgenomen, welk bedrag na aftrek van de rentevergoedingen aan [eiser] en [verweerder 2] volledig aan [eiser] is toegerekend. Niet valt in te zien dat deze buitengewone bate [eiser] na beëindiging van de commanditaire vennootschap in een financieel nadelige positie zou brengen, terwijl dat in voorgaande jaren niet het geval was. Voorts heeft [eiser] betoogd dat hij bij de overname van het bedrijf is onderbedeeld. Ook die stelling heeft [eiser] niet, althans onvoldoende, onderbouwd. (rov. 7.8.3)
Uit het voorgaande volgt dat [eiser] onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld waaruit zou kunnen volgen dat sprake is van een voor [eiser] financieel nadelige situatie dan wel schade. Het hof komt dan ook niet toe aan de vraag of ABAB haar zorgplicht jegens [eiser] heeft geschonden.
Nu niet is komen vast te staan dat sprake is van een onjuiste (te hoge) overnameprijs, is ook de vordering jegens [verweerder 2] niet toewijsbaar. (rov. 7.9)