In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 maart 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de aanvraag van een verklaring arbeidsrelatie (VAR) door belanghebbende. De zaak is ontstaan na een verzoek van belanghebbende aan de Inspecteur om een VAR voor verschillende arbeidsrelaties. De Inspecteur had echter gesteld dat voor elke soort arbeidsrelatie een aparte aanvraag moest worden ingediend. Belanghebbende heeft hiertegen in cassatie geprocedeerd.
De Hoge Raad oordeelde dat de Inspecteur niet van belanghebbende kan eisen dat deze voor elke arbeidsrelatie een afzonderlijk aanvraagformulier indient. De wet biedt hiervoor geen basis. De Hoge Raad concludeerde dat de Inspecteur, indien hij van mening is dat de arbeidsrelaties onder verschillende condities zijn aangegaan, voor elke inkomenssoort afzonderlijk een VAR moet verstrekken. Dit oordeel van het Hof werd als onjuist gekwalificeerd, wat leidde tot de vernietiging van de uitspraak van het Hof.
De Hoge Raad heeft de zaak verwezen naar het Gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling, waarbij het Hof moet beoordelen of belanghebbende recht heeft op schadevergoeding als gevolg van het niet verstrekken van een VAR-wuo voor de PGB-werkzaamheden. Tevens werd de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de proceskosten en het griffierecht van belanghebbende. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de Inspecteur om zorgvuldig om te gaan met aanvragen voor VAR's en de rechten van belastingplichtigen in dit proces.