ECLI:NL:HR:2017:382

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 maart 2017
Publicatiedatum
7 maart 2017
Zaaknummer
15/03321
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen veroordeling voor medeplegen van valsheid in geschrift, oplichting en witwassen met betrekking tot valse facturen en steekpenningen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 maart 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een veroordeling van de verdachte voor het medeplegen van valsheid in geschrift, oplichting en witwassen. De verdachte was veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. De veroordeling was gebaseerd op het indienen van valse facturen door de verdachte, die eigenaar was van twee bedrijven, bij de gemeente Tiel. Deze facturen waren gebaseerd op gegevens die hij had verkregen van een medeverdachte, die als werkcoach bij de gemeente werkte. De prestaties die op de facturen stonden, waren nooit geleverd, en de gemeenten zijn hierdoor voor een bedrag van ruim € 290.000,- opgelicht.

De Hoge Raad oordeelde dat de klacht van de verdachte, dat de strafoplegging onvoldoende met redenen was omkleed, faalde. De rechtbank had de strafoplegging gemotiveerd door te verwijzen naar de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren gepleegd. De verdachte had zich gedurende een langere periode schuldig gemaakt aan ernstige strafbare feiten, waarbij hij op geraffineerde wijze had gefraudeerd. De Hoge Raad bevestigde de veroordeling en oordeelde dat de opgelegde straf passend was, gezien het benadelingsbedrag en de herhalingsgevaar van de verdachte.

De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtspraak in zaken van fraude en oplichting, en benadrukt de noodzaak van een stevige straf bij dergelijke delicten, vooral wanneer er sprake is van een aanzienlijk benadelingsbedrag en een gebrek aan inzicht in de ernst van de gepleegde feiten door de verdachte.

Uitspraak

7 maart 2017
Strafkamer
nr. S 15/03321
LBS/AGE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 17 juni 2015, nummer 21/001799-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak doch uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het Hof Arnhem-Leeuwarden om in zoverre op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2 Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat de strafoplegging onvoldoende met redenen is omkleed.
2.2.1.
De verdachte is ter zake van - kort gezegd - het medeplegen van valsheid in geschrift, medeplegen van oplichting en medeplegen van witwassen, telkens meermalen gepleegd, veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. De strafoplegging is als volgt gemotiveerd:
"De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich tezamen en in vereniging met een ander gedurende een langere periode schuldig gemaakt aan oplichting, valsheid in geschrift en witwassen van een omvangrijk bedrag. Hij was eigenaar van [G] B.V. en [H] B.V. Medeverdachte [medeverdachte 1] was als werkcoach bij de gemeente Tiel verantwoordelijk voor de re-integratie van uitkeringsgerechtigden (ook wel klanten genoemd) en sloot in dit verband overeenkomsten met bedrijven die werkplaatsen, begeleiding en/of cursussen dienden te verzorgen voor deze klanten. Dit alles met het uiteindelijke doel om voor de uitkeringsgerechtigden een plek te vinden binnen het reguliere arbeidsproces. Verdachte heeft de valse facturen van zijn bedrijven ingediend bij de gemeente aan de hand van de gegevens die hij (middellijk of onmiddellijk) kreeg van [medeverdachte 1] . De prestaties als vermeld op de facturen en ingevoerd door [medeverdachte 1] in het digitale systeem van de gemeente Tiel zijn echter nooit door verdachtes bedrijven verricht of aangeboden. Op de facturen afkomstig van deze bedrijven stonden bijvoorbeeld namen genoemd van klanten die op dat moment helemaal geen uitkering genoten en/of al enige tijd niet meer woonachtig waren in één van de desbetreffende gemeenten. De gemeenten zijn door deze valsheden opgelicht en hebben aan deze bedrijven in totaal ruim € 290.000,- betaald. Van dit bedrag is een aanzienlijk deel bij verdachte terecht gekomen. Pas na een melding van de ING-bank is deze zaak aan het rollen gekomen. Als de bank geen melding had gedaan, is het maar de vraag of en wanneer deze fraude was opgemerkt. Verdachte is in ieder geval niet uit eigen beweging gestopt met deze strafbare gedragingen.
Verdachte heeft op een zeer intensieve en geraffineerde wijze bovenstaande delicten gepleegd, enkel om er financieel beter van te worden. Hij heeft zonder enige terughoudendheid facturen opgemaakt naar aanleiding van de informatie die hij ontving van [medeverdachte 1] . Door op dergelijke wijze te werk te gaan heeft hij het financiële verkeer en de gemeenten ernstig geschaad. Het hof rekent dit verdachte zwaar aan.
Ter afdoening van de strafbare feiten, zoals door verdachte gepleegd, acht het hof enkel een forse gevangenisstraf van langere duur passend en geboden. Reeds gelet op het benadelingsbedrag van ruim € 290.000,- is een voorwaardelijke gevangenisstraf met daarnaast een taakstraf, zoals door de verdediging bepleit, niet aan de orde.
Verdachte is met zijn bedrijf [G] nog steeds op de zakelijke markt actief. Daarnaast blijkt verdachte, gezien zijn uitlatingen ter terechtzitting van het hof, het normaal te vinden om steekpenningen te betalen en zodoende opdrachten voor zijn bedrijf binnen te halen. Verdachte zag er ook geen been in om aan de medeverdachte [medeverdachte 1], van wie hij meende dat zij bij de gemeente in dienst was, een cashback te betalen. Het hof is van oordeel dat het volstrekt onaanvaardbaar is dat aan een ambtenaar een cashback wordt betaald. Daarbij komt nog dat verdachte tussen de 50% en 70% van het door hem ten onrechte ontvangen bedrag aan de medeverdachte [medeverdachte 1] heeft betaald. Daarnaast heeft verdachte verklaard dat hij de bedragen die hij aan [medeverdachte 1] heeft (terug)betaald niet in zijn boekhouding heeft verwerkt, hetgeen onontkoombaar inhoudt dat zijn boekhouding ook vals is opgemaakt.
Gelet op het bovenstaande en het feit dat verdachte daaruit blijkbaar niets heeft geleerd en hij nog steeds op de zakelijk markt actief is, zal het hof aan verdachte een hogere gevangenisstraf opleggen dan de rechtbank heeft gedaan, met een voorwaardelijk strafdeel, teneinde verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw (dergelijke) strafbare feiten te plegen. Hierin ligt voor het hof ook de beweegreden om aan het voorwaardelijk deel een proeftijd voor de duur van drie jaren te verbinden.
Het hof begrijpt dat een dergelijke straf consequenties heeft voor de bedrijfsvoering binnen het bedrijf van verdachte, maar gelet op bovenstaande feiten en de omstandigheden, kan het hof niet anders dan aan verdachte na te melden straf op te leggen."
2.2.2.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, als verklaring van de verdachte het volgende in:
"Ik heb de besloten vennootschappen [H] B.V. en [G] B.V. op mijn naam staan. [H] B.V. heb ik overgedragen aan mijn zwager. Het klopt dat mijn broer op mijn verzoek geld heeft overgemaakt aan [medeverdachte 1] . Ik heb met [medeverdachte 1] afgesproken dat ik bereid was om mensen in mijn bedrijf te werk te stellen in het kader van re-integratie en daarvoor zou ik de desbetreffende gemeenten een factuur sturen. Er heeft niemand vanuit de gemeente Tiel voor mij gewerkt. [medeverdachte 1] vroeg aan mij om een factuur en ik heb die toen gestuurd. Ik stuur niet zomaar aan iedereen facturen. Het is ongebruikelijk om een factuur te sturen zonder dat er werkzaamheden zijn verricht. Ik moest 50% à 70% aan de opdrachtgever terug betalen. Het is natuurlijk heel raar om aan de opdrachtgever terug te moeten betalen. Ik ben heel erg stom geweest. Ik heb mij laten gebruiken door haar. Ik wilde heel graag opdrachten van de gemeente binnenhalen voor mijn bedrijf. Ik dacht dat [medeverdachte 1] mij daarbij kon helpen. Mijn achterliggende gedachte is geweest om op die manier opdrachten via haar van de gemeente te verkrijgen. Het is heel stom geweest. Ik wist niet dat zij een inlener was. Ik dacht dat zij bij de gemeente werkzaam was. Ik werk heel erg hard. Ik ben achteraf heel erg dom geweest. Ik dacht dat ik een zakelijke relatie met haar had. Ik had zelfs in de weekenden contact met haar. Ik heb in 2012 ook een contract getekend met een bedrijf, waarbij ik ook door een insider ben getipt. Ik ben gewend om op die manier te werken. Ik dacht dat ik via haar bij de gemeente Tiel binnen zou kunnen komen en zodoende meer opdrachten zou kunnen krijgen. Ik heb een uitzendbureau en wij doen aan papier prikken, kabels trekken, infra structuur. Ik ben bij een gemeente binnen gekomen via een uitvoerder.
Op vragen van de jongste raadsheer antwoord ik dat ik bij [medeverdachte 1] heb aangegeven dat de BTW eraf moest. Ik heb haar de helft van de netto opbrengst gegeven. Ik boekte de commissie aan [medeverdachte 1] . Ik wist op een gegeven moment dat het fout zat. Er is geen sprake van dat er nog diensten voor die facturen moeten worden verricht.
Het betrof alles bij elkaar ongeveer € 300.000,-. Dit was een enorm deel van de totale omzet van mijn bedrijf. Mijn boekhouding werd dat jaar door het administratiekantoor [I] gedaan. Ik had dat jaar weinig werk. Dit betrof zowel [H] B.V. als [G] B.V.
(...)
Omtrent mijn persoonlijke omstandigheden kan ik verklaren dat ik nog steeds het bedrijf [G] B.V. heb. Ik heb 22 personen aan het werk. Een deel daarvan is zzp-er. Het bedrijf werkt hoofdzakelijk in de scheepsbouw."
2.3.
De klacht dat de in het middel bedoelde omstandigheden - dat de verdachte het normaal vindt om steekpenningen te betalen teneinde zodoende opdrachten voor zijn bedrijf binnen te halen en kennelijk "niets heeft geleerd" - niet ter terechtzitting zijn gebleken, faalt. Immers, uit de verklaring van de verdachte ter terechtzitting, inhoudende dat hij "de commissie" aan de bij de gemeente Tiel werkzame medeverdachte [medeverdachte 1] boekte, waarbij zijn "achterliggende gedachte is geweest om op die manier opdrachten via haar van de gemeente te verkrijgen", dat hij naderhand, in 2012, een contract heeft getekend waarbij hij ook door een "insider" was getipt en dat hij gewend is "om op die manier te werken", kunnen die omstandigheden worden afgeleid.
2.4.
Het middel is dus vergeefs voorgesteld.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren E.F. Faase en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
7 maart 2017.