Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste, het tweede en het derde middel
3.Beoordeling van het vierde middel
4.Slotsom
5.Beslissing
28 februari 2017.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de onttrekking aan het bevoegd opzicht van een 16-jarig onder toezicht gesteld meisje door een 25-jarige verdachte, in strijd met artikel 279, lid 1 van het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast wordt de verdachte verweten dat hij zich heeft onttrokken aan de nasporing van politieambtenaren met betrekking tot dit minderjarige meisje, zoals bedoeld in artikel 280, lid 1 van het Wetboek van Strafrecht. De zaak is in cassatie gebracht door de verdachte, die zich niet kon verenigen met de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 10 december 2014, waarin hij was veroordeeld.
De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de middelen van cassatie niet tot vernietiging kunnen leiden, met uitzondering van de beoordeling van de redelijke termijn in de cassatiefase. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad oordeelt dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), is overschreden, omdat er meer dan twee jaar zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep.
Als gevolg van deze overschrijding heeft de Hoge Raad besloten de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf te verminderen van veertien maanden naar twaalf maanden en twee weken. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en verwerpt het beroep voor het overige. Dit arrest is gewezen op 28 februari 2017 en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.