ECLI:NL:HR:2017:358

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 maart 2017
Publicatiedatum
2 maart 2017
Zaaknummer
16/03242
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over ondertoezichtstelling en substantiëringsplicht van de Raad voor de Kinderbescherming

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 maart 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de moeder tegen een beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De moeder had beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikking van het hof, die op 24 maart 2016 was gegeven in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling van haar kind. De Raad voor de Kinderbescherming was betrokken als verweerder in cassatie, maar heeft geen verweerschrift ingediend. De vader, die als belanghebbende was aangeduid, was eveneens niet verschenen.

De Hoge Raad verwijst in zijn uitspraak naar eerdere beschikkingen van de rechtbank Overijssel en het gerechtshof, die relevant waren voor het geding. De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal was dat het cassatieberoep van de moeder moest worden verworpen. De advocaat van de moeder heeft gereageerd op deze conclusie, maar de Hoge Raad oordeelde dat de klachten die in het cassatiemiddel waren aangevoerd, niet tot cassatie konden leiden. Dit werd onderbouwd met de overweging dat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de moeder verworpen, waarmee de beschikking van het hof in stand bleef. Deze uitspraak heeft implicaties voor de toepassing van de substantiëringsplicht van de Raad voor de Kinderbescherming in zaken van ondertoezichtstelling.

Uitspraak

3 maart 2017
Eerste Kamer
16/03242
TT/IF
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. J. van Weerden,
t e g e n
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
gevestigd te Almelo,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen,
en
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
BELANGHEBBENDE in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de moeder, de Raad voor de Kinderbescherming en de vader.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak C/08/174633 / JE RK 15-1260 van de rechtbank Overijssel van 17 augustus 2015;
b. de beschikking in de zaak 200.180.335 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 24 maart 2016.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van het hof heeft de moeder beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Raad voor de Kinderbescherming en de vader hebben geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van de moeder heeft bij brief van 3 februari 2017 op die conclusie gereageerd.
3 Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, G. Snijders en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
3 maart 2017.