Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
17 januari2017.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de betekenis van de betekening van gerechtelijke mededelingen aan een rechtspersoon, met specifieke aandacht voor artikel 531 van het Wetboek van Strafvordering en het Besluit van 17 oktober 2005. De Hoge Raad behandelt een cassatieberoep van de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, dat op 14 april 2015 werd gewezen. De verdachte stelt dat de (appel)dagvaarding niet rechtsgeldig is betekend, omdat de aantekening van het Openbaar Ministerie op de uitreiking ontbreekt. Dit zou volgens de verdachte betekenen dat de betekening niet heeft plaatsgevonden conform de vereisten van het Besluit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, en de Hoge Raad oordeelt dat het middel niet tot cassatie kan leiden. De Hoge Raad stelt vast dat op de akte van uitreiking is aangegeven dat het gerechtelijk stuk is uitgereikt aan de (waarnemend) griffier van de rechtbank, en dat de griffier de akte heeft ondertekend. Dit impliceert dat de bijzondere wijze van griffiersbetekening, zoals bedoeld in artikel 3 van het Besluit, niet is toegepast, maar dat de betekening alsnog geldig is. De Hoge Raad verwerpt het beroep zonder nadere motivering, aangezien het middel geen rechtsvragen oproept die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Het arrest is gewezen op 17 januari 2017 door de vice-president A.J.A. van Dorst, samen met de raadsheren V. van den Brink en E.S.G.N.A.I. van de Griend, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.