Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
14 februari 2017.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een klaagschrift dat is ingediend door een B.V. tegen een beschikking van het Gerechtshof Amsterdam. De zaak betreft een beslaglegging op onroerende zaken, gelegd op 3 april 2008, in het kader van een ontnemingszaak tegen de (indirect) bestuurder en enig aandeelhouder van de B.V. De onherroepelijke uitspraak in de ontnemingszaak werd gedaan op 27 mei 2011. De klaagster diende op 20 januari 2015 een klaagschrift in, maar het Hof verklaarde haar niet-ontvankelijk omdat dit klaagschrift niet binnen de vereiste termijn van drie maanden na de onherroepelijke uitspraak was ingediend. De Hoge Raad oordeelt dat er geen verontschuldigbare termijnoverschrijding is en bevestigt het oordeel van het Hof. De Hoge Raad stelt vast dat de klaagster op de hoogte was van de beslagleggingen op de datum van inbeslagneming, en dat de beslissing tot inbeslagname rechtsgeldig was betekend aan de bestuurder en aandeelhouder. De conclusie van de Advocaat-Generaal, die tot verwerping van het beroep adviseerde, wordt gevolgd. De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt de beslissing van het Hof.