ECLI:NL:HR:2017:3363

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 april 2017
Publicatiedatum
9 maart 2018
Zaaknummer
17/01572
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van rechterlijk ambtenaar wegens arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 april 2017 uitspraak gedaan over de vordering van de Procureur-Generaal tot ontslag van een rechterlijk ambtenaar van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant wegens arbeidsongeschiktheid. De vordering was gebaseerd op artikel 46o van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (Wrra) en betrof een rechter die sinds 2015 ziek was. De Procureur-Generaal had op 20 maart 2017 schriftelijk gevorderd dat de Hoge Raad de betrokkene zou ontslaan met ingang van 1 mei 2017. Bij deze vordering waren verschillende stukken overgelegd, waaronder rapportages van de bedrijfsarts en het UWV, die de arbeidsongeschiktheid van de betrokkene onderbouwden.

De Hoge Raad heeft op 20 april 2017 in raadkamer het onderzoek ingesteld, waarbij de betrokkene en de president van de rechtbank op de hoogte zijn gesteld van het tijdstip van het onderzoek. Geen van beiden heeft de wens geuit om gehoord te worden. De plv. Procureur-Generaal heeft de vordering mondeling toegelicht. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat voldaan is aan de voorwaarden van artikel 46i, lid 1, Wrra, die bepalen dat een rechterlijk ambtenaar kan worden ontslagen indien hij wegens ziekte ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en herstel niet binnen een redelijke termijn te verwachten is.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad geoordeeld dat er voldoende gronden aanwezig zijn om de betrokkene per 1 mei 2017 als rechterlijk ambtenaar te ontslaan. Dit arrest is gewezen door de president en vier andere rechters van de Hoge Raad en is in het openbaar uitgesproken op 21 april 2017.

Uitspraak

21 april 2017
Vierde Kamer
17/01572
JS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een vordering, als bedoeld in artikel 46o van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, van de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden van 20 maart 2017, tot ontslag als rechterlijk ambtenaar van:
[betrokkene], geboren op [geboortedatum] 1950, wonende te [woonplaats] (hierna: de betrokkene).

1.De vordering van de Procureur-Generaal

De Procureur-Generaal heeft op 20 maart 2017 schriftelijk gevorderd dat de Hoge Raad de betrokkene op de voet van artikel 46i, lid 1, Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (hierna: Wrra) zal ontslaan met ingang van 1 mei 2017.
Bij de vordering heeft de Procureur-Generaal de volgende stukken overgelegd:
a. het Koninklijk besluit tot benoeming van betrokkene;
b. de brief van de president van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: ook de rechtbank) d.d. 2 februari 2016 aan de Procureur-Generaal, met bijlagen waaronder de rapportage van de bedrijfsarts d.d. 10 december 2015;
c. de brief van de Procureur-Generaal d.d. 20 juni 2016 aan de president van de rechtbank;
d. de aanvraag van het deskundigenoordeel van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: UWV) met begeleidend schrijven van de president van de rechtbank d.d. 14 juli 2016;
e. de brief van het UWV d.d. 22 juli 2016 aan de rechtbank;
f. de brief van het UWV d.d. 30 augustus 2016 aan de rechtbank;
g. de telefoonnotitie van de P&O adviseur van de rechtbank d.d. 7 september 2016;
h. de brief van de plv. Procureur-Generaal d.d. 23 september 2016 aan het UWV;
i. de brief van het UWV d.d. 17 oktober 2016 aan de plv. Procureur-Generaal;
j. het deskundigenoordeel van het UWV d.d. 23 november 2016;
k. de brief van de president van de rechtbank d.d. 8 december 2016 aan de Procureur-Generaal;
l. de brief van de plv. Procureur-Generaal d.d. 19 januari 2017 aan de betrokkene;
m. het e-mailbericht van de betrokkene d.d. 22 februari 2017 aan het Kabinet van de Procureur-Generaal.

2.De raadkamer

Op 20 april 2017 is door de Hoge Raad in raadkamer het onderzoek, als bedoeld in artikel 46p, lid 1, Wrra, ingesteld.
De betrokkene en de president van de rechtbank zijn bij brief van 6 april 2017 in kennis gesteld van het tijdstip waarop de Hoge Raad het onderzoek in raadkamer zou instellen. Daarbij is te kennen gegeven dat hun aanwezigheid in raadkamer niet nodig is. Geen van beiden heeft de wens geuit om gehoord te worden.
De plv. Procureur-Generaal heeft de vordering in raadkamer mondeling toegelicht.

3.Beoordeling

3.1
De betrokkene is senior rechter in de Rechtbank Zeeland-West-Brabant en derhalve een voor het leven benoemd rechterlijk ambtenaar als bedoeld in artikel 46b Wrra.
3.2
Artikel 46i, lid 1, Wrra bepaalt dat de rechterlijk ambtenaar, wanneer hij wegens ziekte ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, door de Hoge Raad kan worden ontslagen, indien:
a. de ongeschiktheid twee jaar onafgebroken heeft geduurd;
b. herstel van zijn ziekte binnen een periode van zes maanden na de in onderdeel a genoemde termijn van twee jaar redelijkerwijs niet is te verwachten; en
c. naar het oordeel van de functionele autoriteit duurzame re-integratie in de eigen arbeid, in andere passende arbeid bij een gerecht of binnen het gezagsbereik van de Minister van Veiligheid en Justitie, of in passende arbeid buiten dat gezagsbereik, niet binnen een redelijke termijn is te verwachten.
Artikel 46j Wrra bepaalt voorts dat bij de beoordeling of sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 46i, lid 1, de uitslag wordt betrokken van de beoordeling door het UWV.
3.3
Gelet op de door de Procureur-Generaal overgelegde stukken en het in raadkamer ingestelde onderzoek is voldaan aan de in artikel 46i, lid 1, aanhef en onder a, b en c, Wrra genoemde voorwaarden. De Hoge Raad is van oordeel dat voldoende gronden aanwezig zijn om de betrokkene op de voet van artikel 46i Wrra per 1 mei 2017 als rechterlijk ambtenaar ontslag te verlenen.

4.Beslissing

De Hoge Raad ontslaat [betrokkene] als rechterlijk ambtenaar per 1 mei 2017.
Dit arrest is gewezen door de president M.W.C. Feteris, als voorzitter, de vice-presidenten W.A.M. van Schendel en C.A. Streefkerk en de raadsheren E.N. Punt en T.H. Tanja-van den Broek, in tegenwoordigheid van de griffier J. Storm, en is in het openbaar uitgesproken op 21 april 2017.