Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
28 februari 2017.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, gedateerd 10 september 2015, in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1972. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplegen van poging tot afpersing, zoals omschreven in artikel 317 van het Wetboek van Strafrecht. Het beroep in cassatie is ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door advocaat Y. Moszkowicz uit Utrecht, die middelen van cassatie heeft voorgesteld. De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Volgens artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie behoeft dit geen nadere motivering, aangezien de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Op 28 februari 2017 heeft de Hoge Raad het beroep verworpen. Dit arrest is gewezen door vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, samen met raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.