Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
28 februari 2017.
Hoge Raad
Op 28 februari 2017 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een cassatiezaak met nummer 16/00149. Het beroep in cassatie was ingesteld door de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, dat op 17 juli 2015 was gewezen in de strafzaak met nummer 23/005338-13. De verdachte, geboren in 1969, werd bijgestaan door advocaat C.W. Flokstra uit Amsterdam. De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft het middel van cassatie beoordeeld en geconcludeerd dat het middel niet tot cassatie kan leiden. Dit werd onderbouwd met verwijzing naar artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), waarbij werd vastgesteld dat het middel geen nadere motivering behoeft, omdat het niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen. De uitspraak werd gedaan door vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, samen met de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en A.L.J. van Strien, in aanwezigheid van waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en werd uitgesproken tijdens een openbare terechtzitting.