Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beslissing
28 februari 2017.
Hoge Raad
Op 28 februari 2017 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een cassatiezaak tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 17 juli 2015. De zaak betreft een verdachte die in cassatie is gegaan tegen een eerder vonnis. De verdediging, vertegenwoordigd door de advocaten G.A. Jansen en Th.O.M. Dieben, heeft middelen van cassatie voorgesteld, welke schriftelijk zijn toegelicht. De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat stelt dat geen nadere motivering nodig is wanneer de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep derhalve verworpen, wat betekent dat het eerdere oordeel van het Gerechtshof Amsterdam in stand blijft. De uitspraak is gedaan door vice-president W.A.M. van Schendel, samen met de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en A.L.J. van Strien, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van waarnemend griffier A.C. ten Klooster.