ECLI:NL:HR:2017:3271

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 december 2017
Publicatiedatum
10 januari 2018
Zaaknummer
15/05057
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over schuldheling van kledingstukken en schoenen afkomstig uit inbraak

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, waarbij de verdachte, geboren in 1967, werd beschuldigd van schuldheling van kledingstukken en schoenen die waren aangetroffen in haar echtelijke woning. Deze goederen waren afkomstig uit een inbraak in een tennisshop, gepleegd door haar echtgenoot. De Hoge Raad diende te beoordelen of de verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het om door misdrijf verkregen goederen ging, zoals vastgelegd in artikel 417bis.1.a van het Wetboek van Strafrecht.

De advocaat van de verdachte, R.J. Baumgardt, heeft middelen van cassatie voorgesteld, maar de Advocaat-Generaal B.F. Keulen concludeerde tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad oordeelde dat het eerste middel niet tot cassatie kon leiden, omdat het geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling aan de orde stelde. Het tweede middel betrof de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, omdat de stukken te laat door het Hof waren ingezonden. De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn was overschreden, maar verbond hieraan geen rechtsgevolg, gezien de opgelegde taakstraf van 30 uren en de mate van overschrijding.

Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep, en dit arrest is gewezen op 19 december 2017 door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier. De uitspraak werd gedaan ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

19 december 2017
Strafkamer
nr. S 15/05057
KD/CeH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 7 oktober 2015, nummer 20/000847-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.J. Baumgardt, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het eerste middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beoordeling van het tweede middel

3.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2.
Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Gelet op de aan de verdachte opgelegde taakstraf van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis, en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-presidentW.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
19 december 2017.