Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Beoordeling van het tweede middel
4.Beslissing
19 december 2017.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, waarbij de verdachte, geboren in 1967, werd beschuldigd van schuldheling van kledingstukken en schoenen die waren aangetroffen in haar echtelijke woning. Deze goederen waren afkomstig uit een inbraak in een tennisshop, gepleegd door haar echtgenoot. De Hoge Raad diende te beoordelen of de verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het om door misdrijf verkregen goederen ging, zoals vastgelegd in artikel 417bis.1.a van het Wetboek van Strafrecht.
De advocaat van de verdachte, R.J. Baumgardt, heeft middelen van cassatie voorgesteld, maar de Advocaat-Generaal B.F. Keulen concludeerde tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad oordeelde dat het eerste middel niet tot cassatie kon leiden, omdat het geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling aan de orde stelde. Het tweede middel betrof de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, omdat de stukken te laat door het Hof waren ingezonden. De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn was overschreden, maar verbond hieraan geen rechtsgevolg, gezien de opgelegde taakstraf van 30 uren en de mate van overschrijding.
Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep, en dit arrest is gewezen op 19 december 2017 door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier. De uitspraak werd gedaan ter openbare terechtzitting.