Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3 Beslissing
28 februari 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 februari 2017 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 23 januari 2015. Het beroep in cassatie was ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door advocaat R.J. Baumgardt. De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard dient te worden op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten die door de verdachte zijn aangevoerd geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het beroep, en dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad heeft daarom, gehoord de Procureur-Generaal, besloten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren. Het arrest is gewezen door vice-president W.A.M. van Schendel, samen met de raadsheren V. van den Brink en A.L.J. van Strien, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.