Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Slotsom
4.Beslissing
19 december 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 december 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte was op het moment van de behandeling van zijn strafzaak in hoger beroep gedetineerd uit anderen hoofde, maar het Hof had verstek verleend tegen de niet verschenen verdachte. De Hoge Raad oordeelde dat de beslissing van het Hof om verstek te verlenen onjuist was, omdat de verdachte niet vrijwillig afstand had gedaan van zijn recht om aanwezig te zijn bij de behandeling van zijn zaak. De Hoge Raad concludeerde dat de herkomst en betrouwbaarheid van de aan de Hoge Raad gezonden stukken niet in twijfel getrokken konden worden, en dat de verdachte ten tijde van de behandeling van zijn zaak in hoger beroep gedetineerd was. Dit leidde tot de vernietiging van de bestreden uitspraak en de terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam voor een nieuwe behandeling.
De zaak betreft een beroep in cassatie ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door zijn advocaat D.E. Wiersum. De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee had geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het Hof en terugwijzing naar het Gerechtshof. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte had aangenomen dat de verdachte vrijwillig afstand had gedaan van zijn recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht. De Hoge Raad benadrukte het belang van de aanwezigheid van de verdachte bij de behandeling van zijn zaak en oordeelde dat de verdachte de mogelijkheid moest krijgen om zijn zaak opnieuw in hoger beroep te laten behandelen.
De uitspraak van de Hoge Raad heeft belangrijke implicaties voor de rechtsbescherming van verdachten die in detentie zijn, en bevestigt dat verstekverlening niet kan plaatsvinden als de verdachte niet op de hoogte is van de zitting of niet in staat is om aanwezig te zijn.