ECLI:NL:HR:2017:321

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 februari 2017
Publicatiedatum
28 februari 2017
Zaaknummer
15/00654
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake vermogensdelicten

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 23 januari 2015, waarin de verdachte is veroordeeld voor vermogensdelicten. De verdachte, geboren in 1974, heeft het beroep ingesteld via zijn advocaat R.J. Baumgardt. De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar enkel wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en vastgesteld dat de klachten van de verdachte geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. De Hoge Raad oordeelt dat de aangevoerde klachten niet tot cassatie kunnen leiden, omdat ze enkel feitelijke aard zijn en gericht tegen niet onbegrijpelijke oordelen van feitelijke aard. Daarom heeft de Hoge Raad besloten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.

Uitspraak

28 februari 2017
Strafkamer
nr. S 15/00654
NA/IV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 23 januari 2015, nummer 20/000762-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering van deze straf in de mate die de Hoge Raad gepast voorkomt en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2 Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
2.1.
Het eerste middel klaagt over de bewezenverklaring van de in de zaak met parketnummer 01-879003-13 onder 1 tenlastegelegde overval.
2.2.
Voor zover het middel een beroep doet op de omstandigheid dat de verdachte om 3.40 uur te Eindhoven in een Seat is waargenomen eraan in de weg staat dat hij kort tevoren nog aanwezig was in 's-Hertogenbosch op de plaats waar de overval plaatsvond, steunt het op een feitelijke redenering waarop in feitelijke aanleg geen beroep is gedaan. Voor het overige behelst het middel enkel vertogen van feitelijke aard die zijn gericht tegen geenszins onbegrijpelijke oordelen van feitelijke aard.
2.3.
Het tweede en het derde middel, die klagen over de bewezenverklaring van de in de zaak met parketnummer 01-879003-13 onder 4 en 7, respectievelijk 9, bewezenverklaarde diefstallen, bevatten enkel vertogen van feitelijke aard die zijn gericht tegen geenszins onbegrijpelijke oordelen van feitelijke aard.
2.4.
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (vgl. HR 7 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1005, NJ 2016/430, rov. 2.3.1). De Hoge Raad zal daarom - gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal - het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
28 februari 2017.