Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3. Beslissing
19 december 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 december 2017 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep dat was ingesteld door een klager in verband met beslag op geldbedragen. De klager, geboren in 1967, had een klaagschrift ingediend tegen de inbeslagname van geldbedragen die in een strafzaak waren verbeurd verklaard. De Hoge Raad oordeelde dat de klager niet-ontvankelijk was in zijn klaagschrift, omdat hij alleen als verdachte in de strafzaak kon opkomen tegen de beslissing van verbeurdverklaring. De Advocaat-Generaal G. Knigge had geconcludeerd dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard moest worden op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad volgde deze conclusie en oordeelde dat de klachten van de klager geen behandeling in cassatie rechtvaardigden, omdat er onvoldoende belang was bij het cassatieberoep. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie dan ook niet-ontvankelijk.