Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
19 december 2017.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, dat op 23 februari 2016 uitspraak deed in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1990. De verdachte is in cassatie gegaan tegen het oordeel van het hof, waarbij hij werd beschuldigd van medeplegen van gekwalificeerde diefstal, zoals omschreven in artikel 311, lid 1, onder 4 en 5 van het Wetboek van Strafrecht. De advocaat van de verdachte, X.B. Sijmons, heeft een middel van cassatie voorgesteld, dat aan het arrest is gehecht.
De Advocaat-Generaal, P.C. Vegter, heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft het middel beoordeeld en geconcludeerd dat het niet tot cassatie kan leiden. De Hoge Raad oordeelt dat, gezien artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, er geen nadere motivering nodig is, omdat het middel niet leidt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad op 19 december 2017 het beroep verworpen. Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in aanwezigheid van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster. De uitspraak vond plaats ter openbare terechtzitting.